ECLI:NL:RBDHA:2024:9668
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vergoeding van proceskosten in asielzaak na inwilligend besluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoeker die een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. Op 7 mei 2024 heeft verweerder echter alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar wel verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek tot proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de aanvraag van de verzoeker uiteindelijk is ingewilligd, dit niet betekent dat verweerder ook de proceskosten moet vergoeden. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het mogelijk maakt om zonder zitting uitspraak te doen op verzoeken om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de verzoeker niet terecht beroep had ingesteld, aangezien verweerder niet in gebreke was op het moment dat de ingebrekestelling werd gedaan.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot vergoeding van de proceskosten kennelijk ongegrond was en heeft dit verzoek afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2024, en de rechter in deze zaak was mr. R.J.A. Schaaf, met L.M. Kalkman als griffier.