ECLI:NL:RBDHA:2024:9642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft op 7 mei 2024 de maatregel opgeheven, maar eiser bleef van mening dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in het proces van zijn uitzetting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, zoals blijkt uit een eerdere uitspraak van 29 maart 2024. De beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beperkt zich tot de periode na het sluiten van dat onderzoek. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting meer was, omdat de staatssecretaris niet voldoende actie ondernam en er geen presentatie gepland was bij de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de staatssecretaris afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten voor de voortgang van het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende inspanningen had geleverd en dat eiser niet actief meewerkte aan zijn uitzetting. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19920
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 5 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Hieruit blijkt dat de staatssecretaris op 7 mei 2024 de maatregel van bewaring heeft opgeheven.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 maart 2024 (in de zaak NL 24.11905) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser meent dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt om tot zijn uitzetting te komen. Weliswaar stelt de staatssecretaris regelmatig vertrekgesprekken te houden, maar de in de M120 opgenomen informatie is tegenstrijdig. Ook mist het verslag van het vertrekgesprek (de rechtbank begrijpt: van 16 april 2024), terwijl het verslag van maart wel is opgenomen in het dossier. In de M120 staat op verschillende plaatsen het gesprek vermeld (bij punt 8 en in de bijlage), maar opvallend is dat onder punt 13 waar een afweging wordt gemaakt dit niet is opgenomen. Dit roept de vraag op of de staatssecretaris het gesprek überhaupt heeft gevoerd (er is ook geen verslag van) en wat de staatssecretaris dan met het gesprek heeft gedaan als dit al heeft plaatsgevonden. Bij gebrek aan onderbouwing stelt eiser zich op het standpunt dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden en dat de staatssecretaris ten onrechte het voortduren van de bewaring niet op regelmatige tussentijden herbeoordeelt. De staatssecretaris handelt daarom onvoldoende voortvarend. Daarnaast is er geen zich op uitzetting meer. Door het tijdsverloop is de aanname dat de eerder verleende laissez passer (lp) tot afgifte van een nieuwe lp zal leiden kennelijk onjuist. Als dit het geval is, valt niet te verklaren waarom er nog geen presentatie gepland zou staan of sprake zou zijn van enige reactie van de Algerijnse autoriteiten, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. In zijn algemeenheid bestaat er zicht op uitzetting naar Algerije. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris dit voor 2024 nog nader toegelicht. Uit de beschikbare stukken blijkt verder dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt. Niet is uitgesloten dat in de onderhavige zaak in de nabije toekomst een lp zal worden afgegeven, te meer nu de Algerijnse autoriteiten tot op heden niet te kennen hebben gegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. Allereerst overweegt de rechtbank daartoe dat in de onderhavige zaak de staatssecretaris laatstelijk op 16 april 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Daarbij merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris voor wat betreft het plannen van een presentatie en de duur van het onderzoek afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris in de gelegenheid dient te worden gesteld om het resultaat van dit onderzoek af te wachten. Daarnaast heeft de staatssecretaris regelmatig een vertrekgesprek gevoerd met eiser, laatstelijk op 15 april 2024. Anders dan eiser stelt zit het verslag van dit gesprek wel bij de stukken in het dossier. Ook van de eerdere gesprekken zijn er verslagen, zoals de rechtbank in de eerdere uitspraak (in de zaak NL 24.11905) al heeft vastgesteld. De rechtbank wijst er in dit verband verder op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Eiser doet dit niet. Eiser heeft tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om aan
documenten te komen. Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbrak of dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.