ECLI:NL:RBDHA:2024:9639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.20974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd op 14 februari 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank concludeerde echter dat de Staatssecretaris voldoende inspanningen had geleverd, waaronder het voeren van een vertrekgesprek en het rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, zoals zijn medewerking aan de uitzetting en de aanwezigheid van documenten, niet maakten dat de Staatssecretaris niet had mogen volstaan met schriftelijk rappelleren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 mei 2024, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20974
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

De Staatssecretaris heeft op 14 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De Staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de Staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 april 2024 (in de zaak NL24.15705) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko en dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Ondanks het feit dat eiser zijn volledige medewerking heeft verleend hebben de Marokkaanse autoriteiten nog geen laissez passer (lp) verstrekt. Evenmin is gebleken wanneer eiser zal worden gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Het is niet duidelijk waarom de Staatssecretaris ondanks zijn toezegging druk te zetten bij de Marokkaanse autoriteiten dit heeft nagelaten. Na het vertrekgesprek van 25 april 2024 heeft de Staatssecretaris geen uitzettingshandelingen verricht, aldus eiser.

Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste

5. De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspaak van 18 april 2024 (in de zaak NL24.15705), rechtsoverweging 6. Het is juist dat de Staatssecretaris op 25 april 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Daarmee is sprake van een vertrekhandeling. Daarnaast loopt het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog. De Staatssecretaris rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, laatstelijk op 7 mei 2024. Het is in beginsel aan de Staatssecretaris om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. De Staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de looptijd van de lp-aanvraag nog te kort is voor een extra rappel bij de Marokkaanse autoriteiten. Verder is de Staatssecretaris voor een te plannen presentatie afhankelijk van de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten. De door eiser aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij mee zou werken aan zijn uitzetting en dat er een kopie van zijn nationale identiteitskaart en kopie geboorteakte voorhanden zijn, maken niet dat de Staatssecretaris in deze zaak nu niet had mogen volstaan met schriftelijk en algemeen rappelleren. De rechtbank concludeert dan ook dat er onverkort zicht op zijn uitzetting naar Marokko is en dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toetsing

6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.