In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was, en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting, aangezien de maatregel van bewaring al meer dan drie maanden voortduurt zonder enige voortgang. De rechtbank heeft echter overwogen dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt en dat de Staatssecretaris regelmatig contact heeft met deze autoriteiten over de afgifte van een laissez passer. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting is, vooral omdat eiser niet is verschenen op een oproep voor een vertrekgesprek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 mei 2024, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.