ECLI:NL:RBDHA:2024:9635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 4046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en beroep ongegrond wegens mislukte transactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D. Dettmeijer, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat op 8 maart 2023 om 15:38 uur was geconstateerd dat voor de auto van eiseres geen parkeerbelasting was voldaan, terwijl de locatie waar de auto geparkeerd stond, alleen toegankelijk was tegen betaling van parkeerbelasting.

Eiseres stelde dat zij op het moment van parkeren wel degelijk parkeerbelasting had voldaan, maar dat de transactie mislukte en het bedrag van € 1,70 op haar bankrekening was teruggestort. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 mei 2024 gehouden, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. [naam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van verweerder over de mislukte betaaltransactie geloofwaardig was en dat eiseres niet had aangetoond dat zij op het moment van de transactie erop mocht vertrouwen dat de betaling was geslaagd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat de toepassing van de hardheidsclausule niet aan de rechtbank was, maar aan het college van burgemeester en wethouders. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/4046
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: D. Dettmeijer),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 juni 2023 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024.
De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam].
Eiseres heeft na de sluiting van het onderzoek een nader stuk ingediend. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Bij de beoordeling van het geschil is dit stuk dan ook buiten beschouwing gelaten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 8 maart 2023 om 15:38 uur stond de auto van eiseres met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan het Willem Royaardsplein, ter hoogte van nummer [huisnummer], te Den Haag. Deze locatie is door de burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip alleen mag worden geparkeerd tegen voldoening van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Vanwege deze constatering is aan eiseres de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 75,40, bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor de naheffingsaanslag.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij parkeerbelasting heeft voldaan. Zij stelt dat zij op voormelde locatie op 8 maart 2023 om 14:45 uur € 1,70 aan parkeerbelasting voldeed. Vervolgens werd op diezelfde dag (onder vermelding van verwerkingsdatum 9 maart 2023) ditzelfde bedrag weer op haar bankrekening teruggestort. Deze transacties heeft zij onderbouwd met bankafschriften. Eiseres stelt daarnaast dat de gebruikte parkeerautomaat niet goed functioneerde, en dat dit nu onterecht voor haar rekening komt. Ook wenst zij zich voor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag te beroepen op de hardheidsclausule.
5. Verweerder brengt tegen bovenstaande in dat uit onderzoek blijkt dat de transactie van € 1,70 op 8 maart 2023 om 14:45 uur een mislukte betaaltransactie betreft. Een melding van de mislukte betaaltransactie zou destijds moeten zijn weergegeven op het display van de parkeerautomaat. Als eiseres deze melding heeft gemist, dient dit voor haar eigen rekening en risico te blijven, aldus verweerder. Op zitting licht verweerder toe dat een mislukte betaaltransactie in de regel wordt veroorzaakt door het te vroeg wegnemen van een pinpas bij de parkeerautomaat en dat het bedrag van € 1,70 destijds is gereserveerd op de bankrekening van eiseres maar, omdat de betaaltransactie niet is geslaagd, vervolgens is teruggestort.
6. Naheffing van parkeerbelasting is alleen mogelijk als de belasting die moet worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, waardoor te weinig belasting is geheven (artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). [1] De bewijslast om aannemelijk te maken dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op verweerder. Eiseres kan tegenbewijs leveren.
7. De rechtbank acht de toelichting van verweerder over de mislukte betaaltransactie en de reservering van het bedrag van € 1,70 op de bankrekening van eiseres, geloofwaardig. Er is daarmee geen sprake geweest van een betaling van parkeerbelasting, en de naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd hierop voldoende tegenbewijs te leveren. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij tijdens en vlak na de transactie erop mocht vertrouwen dat de parkeerbelasting was voldaan, zoals een kwitantie waaruit betaling bleek of een bepaalde melding op de display van de parkeerautomaat. Eiseres was er simpelweg van uit gegaan dat zij betaald had. Dat eiseres de intentie had te betalen, neemt echter niet weg dat aan de eisen voor het opleggen van een naheffingsaanslag is voldaan. Hiervoor is geen opzet vereist.
8. Voor zover eiseres verzoekt om coulance, is dit niet aan de rechtbank. De toepassing van de hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, die niet door de rechtbank kan worden getoetst. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het geven van coulance is gemandateerd aan de directeur gemeentebelastingen, en dat de heffingsambtenaar bijzondere situaties aan de directeur gemeentebelastingen kan voorleggen. De situatie van eiseres kwam hiervoor niet in aanmerking.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Welie, rechter, in aanwezigheid van B.A.P. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1593.