ECLI:NL:RBDHA:2024:9622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
c/09/664223 / JE RK 24-630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 mei 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016. De vader heeft zich de afgelopen periode ingezet om de thuissituatie te verbeteren, maar concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is om haar uit huis te laten plaatsen. Dit besluit is genomen na een NIFP onderzoek en observaties van het gedrag van [minderjarige] na bezoeken met de moeder. De kinderrechter oordeelt dat het niet in het belang van [minderjarige] is om bij de moeder te worden geplaatst, gezien de zorgen die er zijn over de thuissituatie bij de moeder en de negatieve effecten die dit heeft op [minderjarige]. De kinderrechter benadrukt het belang van goede communicatie tussen de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling over de toekomstige plaatsing van [minderjarige]. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend in een gezinsgerichte voorziening, met de mogelijkheid tot thuisplaatsing als de situatie dat toelaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en geldt tot 2 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/664223 / JE RK 24-630
Datum uitspraak: 17 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter
Machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.O. Zengin te ’Den Haag,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 8 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 mei 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 2 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. In het e-mailbericht van 17 mei 2024 heeft de gecertificeerde instelling, naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken, aangegeven dat zij de categorie wijzigen naar een gezinsgerichte voorziening.
3.2.
Het volgende ligt aan het verzoek ten grondslag. [minderjarige] vertoont kindsignalen in de thuissituatie bij de vader. Zij kan claimend gedrag richting de vader laten zien en wordt soms erg boos wanneer de vader even geen tijd voor haar heeft. De vader heeft meermaals aangegeven dat de boosheid van [minderjarige] niet afneemt en dat zij dit gedrag alleen naar hem vertoont. Vanwege deze zorgen is Theraplay en ambulante begeleiding van GGMD ingezet. Hoewel de vader open stond voor deze hulpverlening en zijn best deed hun aanwijzingen op te volgen is het onvoldoende van de grond gekomen. Zowel [minderjarige] als de vader zijn vervallen in hun oude patronen waarbij zich opnieuw escalaties hebben voorgedaan. De vader heeft aangegeven dat hij wenst dat hij en zijn partner ontlast worden door [minderjarige] naar een weekendpleeggezin in de buurt van de vader te laten gaan. In het gesprek dat met de vader gevoerd is over de mogelijkheid van een weekendpleeggezin komen echter meerdere zorgen naar voren waardoor er bij alle partijen twijfel is over de haalbaarheid van plaatsing bij de vader op langere termijn. Later is de situatie in de thuissituatie verder uit de hand gelopen en de vader geeft aan dat de situatie niet meer houdbaar is. Hij komt niet meer tot rust, vertoont onhandig gedrag op pedagogisch vlak en ervaart toenemende stress, wat een negatieve invloed heeft op zijn relatie met [minderjarige] . De machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk omdat de zorgen ondanks de inzet van hulpverlening toenemen en een weekendpleeggezin op dit moment onvoldoende toereikend is om deze zorgen weg te nemen. Een gezinshuis is voor [minderjarige] de meest passende plek doordat in vergelijking met een pleeggezin minder een beroep zal worden gedaan op een hechtingsrelatie. Ter zitting geeft de gecertificeerde instelling aan dat er een gezinshuis is gevonden dat goed aansluit bij [minderjarige] .
3.3
Over een plaatsing bij de moeder geeft de gecertificeerde instelling aan dat er een NIFP onderzoek ligt waaruit blijkt dat dit geen geschikte optie is. De bezoeken bij het Wilmahuis verlopen wellicht goed, maar [minderjarige] is uit balans wanneer zij terugkeert naar de vader en dit is terug te zien in haar gedrag. Bovendien heeft [minderjarige] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig wat de moeder haar niet kan bieden. Daarom wordt geconcludeerd dat plaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] is. Hoewel de mogelijkheid van plaatsing bij de moeder is overwogen, is dit niet met haar besproken vanwege de moeizame samenwerking met haar

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader geeft aan dat het een lastige beslissing is geweest en dat deze beslissing in goed overleg met de gecertificeerde instelling is genomen. Een uithuisplaatsing is in het belang van [minderjarige] . Op dit moment kan de vader niet de vader zijn die hij zou willen zijn en krijgt [minderjarige] niet de hulp die zij nodig heeft voor haar problematiek en trauma. Plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis is de meest geschikte optie, omdat het dichtbij de vader is en zij beschikken over de expertise die [minderjarige] nodig heeft. Een plaatsing bij de moeder zou niet passend zijn, aangezien het gedrag van de moeder onveranderd is en het NIFP onderzoek ook aantoont dat plaatsing bij de moeder geen geschikte optie is. De vader zou graag willen dat [minderjarige] uiterlijk over een jaar weer thuisgeplaatst wordt, maar dat er wel goed gekeken wordt of dit mogelijk is.
Verder geeft de vader nog aan dat er goed op papier moet worden gezet wat er wordt afgesproken aangezien er een verzoek is ingediend voor vervanging van de gecertificeerde instelling, zodat er geen ruis ontstaat en de afspraken duidelijk zijn.
4.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder is door de gecertificeerde instelling niet op de hoogte gebracht van de problemen die er zijn bij de vader thuis en de moeder was daarom ook verrast toen zij het verzoek voor een uithuisplaatsing zag. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] vindt plaats bij het Wilmahuis en het Wilmahuis is overwegend positief over de moeder. Er is echter nooit gekeken naar uitbreiding van de omgang of de mogelijkheid om [minderjarige] bij de moeder te plaatsen. De moeder voelt zich als geschikte ouder afgeschreven en benadrukt dat haar jongste kind zich goed ontwikkelt bij haar. De moeder benadrukt dat haar situatie sinds het NIFP onderzoek uit 2022 positief is veranderd en de beslissing niet daarop gebaseerd mag zijn. Zij betreurt daarom ook het verzoek tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening omdat plaatsing bij de moeder ook tot de mogelijkheden behoort. De moeder heeft de tijd, de ruimte en een stabiele persoonlijke- en thuissituatie, het is daarom niet in het belang van [minderjarige] om geplaatst te worden in een gezinshuis. De moeder stelt zich op het standpunt dat een uithuisplaatsing een ultimum remedium is en pleit voor een lichtere maatregel. Gelet op het voorgaande verzoekt de advocaat van de moeder om te bepalen dat [minderjarige] wordt geplaatst bij de andere ouder met gezag met ondersteuning van ambulante hulp.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De vader heeft zich de afgelopen periode ingezet om de thuissituatie te verbeteren en het moet voor de vader een moeilijke beslissing zijn geweest om te concluderen dat het in het belang van [minderjarige] is om haar uit huis te laten plaatsen. Voor zowel [minderjarige] als voor de vader is het van belang dat zij rust krijgen en kunnen werken aan hun persoonlijke problematiek en hun onderlinge relatie. In goed overleg met de vader heeft de gecertificeerde instelling gezocht naar een geschikte plek voor [minderjarige] , die gevonden is in een gezinshuis. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om haar bij de moeder te plaatsen, dit blijkt zowel uit het NIFP onderzoek als uit het gedrag dat [minderjarige] vertoont na de bezoeken met de moeder. Op dit moment is het daarom ook geen optie om een plaatsing bij de moeder weer te gaan proberen, omdat heen en weer plaatsen niet in het belang van [minderjarige] is. Desalniettemin is het van belang dat de omgang met de moeder blijft plaatsvinden en dat zij betrokken wordt bij de besluitvorming. Daarvoor is een verbetering van de samenwerking essentieel. De kinderrechter acht het van belang dat de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling goed blijven communiceren over of en wanneer het weer in het belang van [minderjarige] is om bij de vader thuis geplaatst te worden. Het uitgangspunt bij een uithuisplaatsing is namelijk altijd thuisplaatsing. De kinderrechter zal gelet op het bovenstaande de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen in een gezinsgerichte voorziening, conform het aangepaste verzoek.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 17 mei 2024 tot 2 juli 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.