ECLI:NL:RBDHA:2024:9615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664704 / JE RK 24-685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek was ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, naar aanleiding van zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders. De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder en staan sinds 22 juni 2018 onder toezicht van Jeugdbescherming west. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van beide ouders, die verweer hebben gevoerd tegen de uithuisplaatsing. De moeder gaf aan dat de situatie haar te veel werd en dat ze soms uit wanhoop riep dat de kinderen uithuisgeplaatst moesten worden, terwijl de vader zich verzet tegen een dergelijke maatregel.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De rechter oordeelde dat de zorgen over de opvoedsituatie niet voldoende zijn om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderrechter benadrukte dat de communicatieproblemen tussen de ouders aangepakt moeten worden door middel van ouderschapsbemiddeling, en dat een uithuisplaatsing niet de oplossing is voor deze problemen. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de verwachting dat de situatie met hulp van de gecertificeerde instelling kan verbeteren zonder dat de kinderen uit huis hoeven te worden geplaatst.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/664704 / JE RK 24-685
Datum uitspraak: 31 mei 2024

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 16 april 2024 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] ,
hierna: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. S. van Beers, te Zeist.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Ali Sherafnya,

de vader,
met briefadres in [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi, te ’s-Gravenhage.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • de brief van 30 mei 2024 van de gecertificeerde instelling, met bijlagen.
Op 31 mei 2024 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden op de
gecombineerde behandelingvan zowel onderhavig verzoek als het verzoek ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling (C/09/665110 / JE RK 24-742) en het verzoek ten aanzien van het gezag (C/09/628373 / FA RK 22-2562). Op deze laatste verzoeken is bij afzonderlijke beschikking beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderen staan vanaf 22 juni 2018 onder toezicht van Jeugdbescherming west.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft, voor zover hier relevant, bij beschikking van 31 mei 2024 (C/09/665110 / JE RK 24-742) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd voor een periode van zes maanden, van 22 juni 2024 tot 22 december 2024, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juni 2024 (C/09/628373 / FA RK 22-2562) is bepaald dat de vader voortaan, gezamenlijk met de moeder, het gezag zal toekomen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder en de vader hebben verweer gevoerd dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Beoordeling

De gecertificeerde instelling stelt dat een uithuisplaatsing van de kinderen, waarbij de ouders nog intensief betrokken blijven in het leven van de kinderen, in het belang van de kinderen is. De kinderen wonen bij de moeder en zijn ongeveer om het weekend bij de vader. Al langere tijd bestaan er zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders, mede vanwege de conflictueuze verstandhouding tussen hen. De kinderen worden al enkele jaren in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen krijgen bij de ene ouder veel mee over de andere ouder en andersom. Zij voelen de behoefte zich bij de ene ouder te uiten over de andere ouder vanuit loyaliteit. Dat zorgt voor spanning en onrust bij de ouders, wat zijn weerslag heeft op de kinderen. De moeder geeft al langere tijd bij herhaling aan dat de kinderen dan maar in een pleegezin moeten worden geplaatst, zodat zij geen contact met de vader hoeft te hebben. Als het verzoek wordt toegewezen wil de gecertificeerde instelling dat de kinderen doordeweeks in een neutraal pleeggezin zijn – of eventueel toch een plek in het netwerk zoals door de gecertificeerde instelling op de zitting aangegeven – en om het weekend bij de moeder dan wel de vader. De gecertificeerde instelling ziet op dit moment geen andere mogelijkheid dan uithuisplaatsing van de kinderen op een neutrale plaats. Naar verwachting zorgt dat voor meer rust tussen de ouders en kan die rust gelegenheid geven tot constructief overleg tussen de ouders.
De moeder heeft op de zitting aangegeven dat er de afgelopen tijd drie keer per week een therapeut vanuit MST-CAN bij haar thuis langs kwam. Daarnaast regelt de moeder alles voor de kinderen. Het werd haar te veel en de hele situatie zit haar zo hoog, dat zij af en toe uit wanhoop heeft geroepen dat de kinderen uithuisgeplaatst moeten worden.
De vader heeft aangegeven absoluut niet in te stemmen met een uithuisplaatsing. Bij toewijzing van het verzoek zal de vader de kinderen bij het pleeggezin ophalen. De vader acht het veel te schadelijk voor de kinderen als zij worden weggehaald bij hun ouders. De vader acht het bij hem thuis en ook zeker bij de moeder thuis veilig voor de kinderen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat duidelijk is geworden dat de moeder af en toe uit overbelasting heeft geroepen dat er een uithuisplaatsing zou moeten komen. Dat is niet wat de moeder echt wil. De moeder is het zat dat er al zolang hulpverlening om haar heen staat waardoor zij steeds het gevoel krijgt het niet goed te doen.
De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling niet volgen dat er om een machtiging uithuisplaatsing wordt verzocht. Dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten, maakt naar het oordeel van de kinderrechter niet dat het in het belang van de kinderen zou zijn als zij uithuisgeplaatst zouden worden. De rechtbank merkt tevens op dat de gecertificeerde instelling zelf in haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling heeft vermeld dat zij de moeder - in een gesprek op 27 maart 2024 tussen de gecertificeerde instelling, MST-CAN en de moeder - heeft laten weten dat de optie van het plaatsen van de kinderen in een pleeggezin verstrekkend en niet passend is. Het is niet duidelijk geworden waarom de situatie kort daarna zodanig is gewijzigd, dat uithuisplaatsing nu wel passend is. Daarbij komt dat de ontwikkelingsbedreiging in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen op dit moment (nog) ziet op de slechte communicatie van de ouders en dat op de zitting is besproken dat met de grootste prioriteit de komende zes maanden door de gecertificeerde instelling zal worden ingezet op een ouderschapsbemiddelingstraject. Een uithuisplaatsing voor de kinderen acht de kinderrechter een te vergaande maatregel en ook niet een oplossing voor het communicatieprobleem tussen de ouders.
Op de zitting is gebleken dat er al een gesprek heeft plaatsgevonden met de kinderen waarin werd aangekondigd dat zij mogelijk uithuisgeplaatst zouden worden. De ouders hebben aangegeven dat de kinderen door dat gesprek het hele weekend hebben gehuild. Dit acht de kinderrechter geenszins in het belang van de kinderen. De kinderrechter begrijpt dat de gecertificeerde instelling deze maatregel heeft verzocht vanuit het idee de kinderen te helpen maar constateert dat dat ongelukkig heeft uitgepakt.
De kinderrechter verwacht dat met een ouderschapsbemiddelingstraject – waar binnen de ondertoezichtstelling op zal worden ingezet – de nodige rust zal terugkeren in het gezin.
Het voorgaande brengt met zich dat de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling zal afwijzen.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024 door mr. C. Witteman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Bas als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.