In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 mei 2024, wordt een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, die ernstige zorgen heeft over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen in hun huidige opvoedsituatie bij hun oma. De kinderrechter oordeelt dat de oma, ondanks haar goede intenties, niet in staat is om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden. De kinderen vertonen problematisch gedrag, waarbij [minderjarige 1] niet naar school gaat en dreigende uitspraken doet. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de voorkeur uitgaat naar een (netwerk)pleeggezin.
De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij verschillende familieleden en vertegenwoordigers van de Raad aanwezig waren. De kinderrechter concludeert dat een minder ingrijpend middel voorrang heeft op een dieper ingrijpend middel en dat de plaatsing in een netwerkpleeggezin voor [minderjarige 2] de beste optie is. Voor [minderjarige 1] wordt ook een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder overwogen, maar uiteindelijk wordt besloten dat hij in het netwerkpleeggezin bij zijn tante geplaatst kan worden. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor beide kinderen en spreekt de beschikking uit, die uitvoerbaar bij voorraad is.