ECLI:NL:RBDHA:2024:9610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
c/09/666464 / JE RK 24-937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 mei 2024, wordt een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, die ernstige zorgen heeft over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen in hun huidige opvoedsituatie bij hun oma. De kinderrechter oordeelt dat de oma, ondanks haar goede intenties, niet in staat is om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden. De kinderen vertonen problematisch gedrag, waarbij [minderjarige 1] niet naar school gaat en dreigende uitspraken doet. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de voorkeur uitgaat naar een (netwerk)pleeggezin.

De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij verschillende familieleden en vertegenwoordigers van de Raad aanwezig waren. De kinderrechter concludeert dat een minder ingrijpend middel voorrang heeft op een dieper ingrijpend middel en dat de plaatsing in een netwerkpleeggezin voor [minderjarige 2] de beste optie is. Voor [minderjarige 1] wordt ook een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder overwogen, maar uiteindelijk wordt besloten dat hij in het netwerkpleeggezin bij zijn tante geplaatst kan worden. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor beide kinderen en spreekt de beschikking uit, die uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/666464 / JE RK 24-937
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[oma]
De oma moederszijde, tevens voogd,
hierna te noemen: de oma moederszijde,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper gevestigd te Baarn.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 22 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering afgewezen. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 22 mei 2024.
1.3.
Op 30 mei 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de oma bijgestaan door haar advocaat;
- de opa moederszijde;
- [tante] , de tante van de kinderen;
- [nicht] , de nicht de van kinderen;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] uitgenodigd voor een gesprek met haar. [minderjarige 1] is niet verschenen. Wel heeft de kinderrechter direct voorafgaand aan de zitting telefonisch met hem kunnen spreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 22 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een (netwerk)pleeggezin. Voor [minderjarige 1] verzoekt de Raad een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Beide machtigingen worden verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de Raad voor [minderjarige 1] subsidiair verzocht om een machtiging uithuisplaatsing in een (netwerk)pleeggezin. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Het volgende ligt aan het verzoek ten grondslag. De Raad maakt zich ernstige zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De zorgen zijn gelegen in hun emotionele en fysieke veiligheid in de opvoedsituatie bij de oma. Het lukt de oma onvoldoende om de kinderen de veiligheid te bieden die zij nodig hebben. De oma is overbelast en het lukt de oma niet de kinderen op een constructieve manier te begrenzen. Op dit moment gaat [minderjarige 1] al een tijd niet meer naar school en heeft hij geen dagbesteding. Dit zorgt voor oplopende spanningen thuis, waarbij [minderjarige 1] dreigende uitspraken doet naar de oma en naar de betrokken hulpverlening. Om verdere escalaties en beschadiging van de relatie tussen oma en [minderjarige 1] te voorkomen acht de Raad een uithuisplaatsing noodzakelijk. Gezien het gedrag van [minderjarige 1] , zijn hechtingsproblematiek en ASS, is de Raad van mening dat [minderjarige 1] baat heeft bij speciale ondersteuning die geboden kan worden in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De Raad is er primair geen voorstander van dat [minderjarige 1] bij zijn tante gaat verblijven. [minderjarige 2] zit daar nu ook al en de Raad vreest voor de dynamiek tussen beide kinderen als zij samen in hetzelfde gezin verblijven. Het gaat daarbij ook om de belangen van [minderjarige 2] . Hoewel het ingrijpender is voor [minderjarige 1] om in een accommodatie te verblijven dan bij zijn tante en haar gezin, gaat de voorkeur van de Raad toch uit naar een accommodatie omdat daar professionele hulp aanwezig is. Daar komt bij dat de Raad het reëel acht dat het bij tante niet gaat en dat zou voor [minderjarige 1] de zoveelste faalervaring betekenen. De Raad vindt daarom dat [minderjarige 1] eerst naar een neutrale plek gaat waar onderzocht kan worden of netwerkplaatsing tot de mogelijkheden behoort. Op die manier wordt ook recht gedaan aan de belangen van [minderjarige 2] . De zorgen over haar bestaan over de relaties die zij aangaat en over het feit dat zij zowel in de thuissituatie als op school dreigende uitspraken doet. De vrees is dat het gedrag van [minderjarige 2] verder zal ontsporen als zij geen veilige en stabiele opvoedomgeving heeft, zoals zij die nu bij tante wel vindt.
De oma staat ambivalent tegenover hulpverlening en het verblijf van de kinderen ergens anders. Het ene moment roept ze dat de kinderen met spoed uit huis geplaatst moeten worden en een ander moment trekt zij dit weer in. Dit levert een onduidelijke situatie op voor de kinderen waarbij zij het ene moment worden afgewezen en dan toch weer welkom zijn.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de oma wordt naar voren gebracht dat ze graag wil dat [minderjarige 1] bij haar blijft. [minderjarige 2] verblijft bij haar jongste zus en de oma geeft aan dat zij dit niet erg vindt omdat het familie is. Als familie help je elkaar. De oma vindt het daarom ook goed als [minderjarige 1] bij de tante verblijft. Het belangrijkste voor haar is dat [minderjarige 1] niet bij vreemden wordt geplaatst, want dat zou niet goed zijn voor hem.
Door de advocaat van de oma wordt naar voren gebracht dat de oma zich refereert aan het oordeel van de rechtbank betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling. Wat betreft de machtiging uithuisplaatsing stelt de advocaat dat het moment waarop men zich ging bemoeien met het gezin en het moment waarop er een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is gevraagd snel is gegaan. Er hadden tussenstappen gezet kunnen worden, zoals het opschalen van ambulante hulp en de inzet van het traject voorkomen uithuisplaatsing (VUHP). Bovendien is er momenteel nog geen plek voor [minderjarige 1] bij Middin dus zou het VUHP nog steeds ingezet kunnen worden. Daarnaast is de optie om [minderjarige 1] binnen het netwerk te plaatsen overgeslagen. Als [minderjarige 1] niet langer bij de oma kan verblijven, dan wil oma dat hij naar haar zus gaat. Het belangrijkste voor haar is dat hij niet bij vreemden wordt geplaatst. De advocaat van de oma verzoekt daarom om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen aangezien er nog alternatieven beschikbaar zijn. Mocht de rechtbank toch besluiten om de machtiging uit te spreken, verzoekt de advocaat de machtiging voor drie maanden uit te spreken met het perspectief dat [minderjarige 1] weer naar huis komt.
4.2.
Door de tante en haar dochter wordt naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige 2] bij hen thuis en dat zij het liefst zien dat [minderjarige 1] ook bij hen wordt geplaatst. Er is niet gekeken naar een plaatsing bij de tante en haar gezin. Die stap is overgeslagen. [minderjarige 1] heeft in het verleden al eerder bij hen gewoond en dat ging goed. Zij hebben dus ervaring met zijn problemen, en weten hoe ze met hem moeten omgaan. Zij kunnen hem aan. Hun gezin bestaat uit twee ouders en twee volwassen kinderen – een nicht en een neef van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – die alles op alles willen zetten om beide kinderen goed op te vangen. Omdat zij familie zijn en de kinderen door en door kennen, inclusief hun problemen, vinden zij dat deze stap ook voor [minderjarige 1] niet mag worden overgeslagen. Momenteel verblijft [minderjarige 1] in de weekenden bij hen. Zij zien geen problemen tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Als hij agressie aanvallen heeft krijgt juist de tante hem weer onder controle. Mocht hij nu bij onbekenden worden geplaatst, dan is dat mogelijk juist aanleiding voor een nieuw trauma voor [minderjarige 1] en is de kans klein dat het weer goedkomt. De tante en haar gezin vrezen daarvoor.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de duur van drie maanden (artikel 1:257 BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De oma heeft altijd goed voor de kinderen gezorgd en veel voor hen gedaan. De oma betekent veel voor de kinderen en dat zal ook altijd zo blijven. Sterker nog, dat moet ook zo blijven en juist daarom is noodzakelijk dat er lucht in de volstrekt vastgelopen situatie komt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de spanningen thuis bij de oma te hoog zijn opgelopen en de situatie onhoudbaar is geworden. Ondanks de inzet van de oma zijn de zorgen rondom de kinderen groot waardoor er sprake is van een bedreiging in hun ontwikkeling. [minderjarige 1] gaat al geruime tijd niet meer naar school en doet dreigende uitspraken, terwijl er bij [minderjarige 2] zorgen zijn over de relaties die zij aangaat en zij eveneens dreigende uitspraken doet. De oma is niet in staat om duidelijke regels en grenzen te stellen en kan niet zorgen voor een stabiele en veilige opvoedomgeving, iets wat de kinderen juist hard nodig hebben gezien hun persoonlijke problematiek. Bovendien staat de oma ambivalent tegenover de hulpverlening, wat de situatie verder bemoeilijkt. Het is van belang dat de kinderen de zorg en steun krijgen die zij nodig hebben om de zorgen weg te nemen en hun ontwikkeling positief voort te zetten.
5.3.
[minderjarige 2] verblijft momenteel al in het netwerkpleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de machtiging uithuisplaatsing in een (netwerk)pleeggezin voor haar in elk geval verleend moet worden zodat haar verblijf bij de tante kan worden voortgezet.
5.4.
Voor [minderjarige 1] moeten de belangen voor een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en plaatsing in een netwerkpleeggezin zorgvuldig worden afgewogen. [minderjarige 1] heeft al veel meegemaakt en nog een faalervaring zou een negatieve impact hebben op zijn gevoel van eigenwaarde. Dat begrijpt de kinderrechter. Het is daarom extra van belang dat de plaatsing goed uitpakt. De kinderrechter weegt ook mee dat, als er een mogelijkheid is die minder diep ingrijpt in het leven van [minderjarige 1] , deze mogelijkheid benut moet worden. Een de ene kant brengt plaatsing binnen het netwerk risico’s met zich mee, omdat er een groot beroep gedaan wordt op het netwerkpleeggezin en zij een grote verantwoordelijkheid krijgen. Aan de andere kant heeft [minderjarige 1] al in het netwerkgezin gewoond en de familie weet hoe met het gedrag van [minderjarige 1] moet worden omgegaan. Op een neutrale plek zal men helemaal opnieuw moeten beginnen met [minderjarige 1] . Daarbij weegt de kinderrechter ook mee dat er momenteel geen plek is bij Middin en het is van belang dat er voor een aanpak wordt gekozen die realistisch en uitvoerbaar is en snel kan worden ingezet. Alles afwegende weegt het zwaarst dat een minder ingrijpend middel voorrang heeft op een dieper ingrijpend middel. De familie van [minderjarige 1] heeft de kinderrechter op het hart gedrukt dat hem deze kans gegeven moet worden. Gelet op het feit dat [minderjarige 1] door de vier volwassenen in dit gezin gekend en begrepen wordt, en er bij Middin niet eens plek is voor [minderjarige 1] , ziet de kinderrechter meer heil in een plaatsing in het netwerkpleeggezin.
5.5.
De kinderrechter zal gelet op het bovenstaande een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de tante, uitspreken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is belangrijk dat in de komende periode wordt onderzocht hoe het met [minderjarige 1] gaat in het netwerkpleeggezin en wat het voor [minderjarige 2] betekent om weer samen in een huis te wonen met [minderjarige 1] , zodat zicht ontstaat op de vraag hoe de toekomst van deze beide kinderen moet worden vormgegeven.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 30 mei 2024 tot 30 augustus 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg met ingang van 30 mei 2024 tot 30 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 13 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.