ECLI:NL:RBDHA:2024:9606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/09/665752 / JE RK 24-851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schriftelijke aanwijzing door de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 30 mei 2024, werd het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, te vervallen te verklaren, afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de gecertificeerde instelling haar bevoegdheid correct had aangewend. De moeder had verzocht om een omgangsregeling met haar kinderen, die in een gezinshuis verblijven, maar de kinderrechter concludeerde dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen ernstig genoeg waren om de begeleide omgang te stoppen. De kinderrechter stelde vast dat er geen ondeugdelijke belangenafweging was en dat de gecertificeerde instelling zorgvuldig had gehandeld. De moeder had aangevoerd dat de aanwijzing onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering had, maar de kinderrechter vond dat de zorgen van de kinderen serieus genomen moesten worden. De kinderrechter weigerde ook het subsidiaire verzoek van de moeder om logeermomenten vast te stellen, omdat de moeder niet voldoende rekening leek te houden met de belevingswereld van de kinderen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/665752 / JE RK 24-851
Datum uitspraak: 30 mei 2024

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het op 3 mei 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,
betreffende:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2021 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[vader] ,

hierna te noemen de vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met producties;
- de stukken van de zijde van de gecertificeerde instelling, binnengekomen bij de rechtbank op 29 mei 2024;
- de nog nagezonden stukken ter toetsing van de ontvankelijkheid, ontvangen van de waarnemend advocaat van de moeder op 31 mei 2024.
Op 30 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder bijgestaan door mr. A.L. Witteveen (waarnemend voor mr. F. Pool);
- [naam 1] en [naam 2] , jeugdbeschermers en [naam 3] , gedragswetenschapper, namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
[minderjarige 1] heeft een brief aan de kinderrechter gestuurd. De inhoud van deze brief is vertrouwelijk en daarom niet gedeeld op zitting.

Feiten

- De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven in een gezinshuis.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 april 2023 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld tot 13 maart 2024.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 januari 2024 de machtiging verlengd [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 13 maart 2024.
- De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft de moeder op 19 april 2024 de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
‘De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende regeling vast: Begeleide omgang 1x per twee weken met vier kinderen in de omgeving van de verblijfplaats van de kinderen zodra er een zorgaanbieder kan starten, waarbij wij uiteraard ons zullen inspannen om dit zo snel mogelijk te laten starten. Na 2 maanden zal de voortgang geëvalueerd worden.’

Verzoek

Het verzoek strekt er primair toe de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de moeder en de minderjarigen eenmaal per week een logeermoment met elkaar zullen hebben. Subsidiair wordt verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke week een logeermoment hebben alsook [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , maar dan op een andere dag waarbij wel naar een gezamenlijke omgang met alle minderjarigen zal worden toegewerkt. Meer subsidiair wordt de kinderrechter verzocht een omgangsregeling vast te stellen die zij juist acht.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig heeft voorbereid. Op 12 april 2024 heeft de moeder de vooraankondiging ontvangen, maar er is geen overleg geweest met de moeder bij het wijzigen van de omgangsmomenten. De zorgen die worden aangedragen zijn niet eerder met de moeder besproken. Het had op de weg van de gecertificeerde instelling gelegen om de bestaande zorgen met de moeder te bespreken en te bezien of in overleg een andere regeling kon worden getroffen nu de gecertificeerde instelling de destijds geldende regeling niet langer in het belang van de kinderen achtte.
Voorts stelt de moeder zich op het standpunt dat de aanwijzing niet berust op een deugdelijke motivering. De gecertificeerde instelling voert aan dat de kinderen zorgelijk gedrag laten zien in het gezinshuis na de omgangsmomenten en dat de kinderen zich onveilig voelen in de thuissituatie bij de moeder. De moeder kan zich hier niet in vinden en stelt dat de bezoeken met de kinderen goed verliepen. Dit is ook onderschreven door de hulpverlening. De zorgen zoals aangedragen door de gecertificeerde instelling komen als een verassing voor de moeder. Zij heeft namelijk nooit een terugkoppeling ontvangen over het zorgelijke gedrag en de rol die zij hier als moeder eventueel in heeft. De moeder stelt dat de gecertificeerde instelling niet op zoek is gegaan naar de oorzaak van het afwijkende gedrag van de kinderen en direct is overgegaan op het stopzetten van de begeleide omgang. De motivering hiervoor is dus verre van deugdelijk. Verder wijst de moeder erop dat de gecertificeerde instelling heeft nagelaten om – onder vermelding van een reden – de duur van de begeleide omgang vast te stellen in de schriftelijke aanwijzing. Ook op dit punt schiet de aanwijzing dus tekort.
De moeder stelt verder dat er sprake is van een ondeugdelijke belangenafweging. Zij stelt zich op het standpunt dat het terugdraaien van de onbegeleide omgang niet in het belang van de kinderen is en verwijst hierbij naar het verslag van Ons Verbind waarin wordt geadviseerd om prioriteit te geven aan het contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De moeder verwijst hierbij ook naar een arrest van het gerechtshof Den Haag waarin de taak van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de omgang wordt uitgelegd (ECLI:NL:GHDHA:2018:2549). De moeder kan zich momenteel niet aan de indruk onttrekken dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten en onder druk worden gezet door het gezinshuis om bepaalde dingen te zeggen. Het eerste omgangsmoment verliep namelijk goed en pas daarna zag de moeder [minderjarige 1] veranderen. De moeder vindt het gedrag van [minderjarige 1] ook zorgelijk. Juist daarom is van belang dat haar gedrag onderzocht wordt. Gelet op het bovenstaande is de moeder van mening dat de omgang uitgebreid dient te worden zoals eerder is afgesproken en ieder geval zonder begeleiding moet plaatsvinden. Momenteel staat de omgang volledig stil.

Verweer

De gecertificeerde instelling geeft aan dat er altijd is ingezet om het contact tussen de moeder en de kinderen doorgang te laten vinden. Nu [minderjarige 1] onlangs heftige uitspraken heeft gedaan over de thuissituatie en het gedrag van de moeder, is het niet meer in het belang van de kinderen om de omgang doorgang te laten vinden. [minderjarige 1] heeft aangegeven te zijn geslagen en geeft aan dat ze op haar tenen moet lopen bij de moeder, omdat ze bang is dat de moeder anders weer boos wordt. Zij maakt zich bovendien heel veel zorgen om de jongere kinderen. Wat betreft de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing geeft de gecertificeerde instelling aan dat er meteen contact is gezocht met de moeder om de situatie te bespreken. De jeugdbeschermers zijn in dat kader ook langs geweest bij de moeder, maar er was toen geen gesprek te voeren met de moeder. Dat is wel vaker het geval geweest, waarbij altijd met grote volharding geprobeerd is om tot contact te komen. Er was nu op geen enkele manier een gesprek mogelijk.

Beoordeling

*Nu het verzoek binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de verzoek*ster ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is verzoek*ster ontvankelijk in zijn*haar verzoek.
Op grond van artikel 1:265f , eerste lid van het BW kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing. De artikelen 1:264 en 1:265 van het BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechtbank een zodanige regeling kan vaststellen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Ontvankelijkheid
De kinderrechter stelt vast dat niet is gebleken van belemmeringen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek. Ter zitting heeft de advocaat aangegeven dat de stukken op 3 mei 2024 zijn verstuurd. De stukken zijn door de griffie uit het portaal digitaal opgehaald op 6 mei 2024. Uit de nagezonden stukken van de advocaat blijkt dat het verzoek op 3 mei 2024 naar de rechtbank is gestuurd. Daarmee heeft het verzoekschrift de systemen van de rechtbank binnen de termijn bereikt.
Inhoudelijke beoordeling - bevoegdheid
De kinderrechter komt toe aan de inhoudelijke toets, waarbij de eerste vraag is of de gecertificeerde instelling, gelet op het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid van het BW, de bevoegdheid toekwam de schriftelijke aanwijzing te geven. Deze toets dient ook los van hetgeen partijen hebben aangedragen, dus ambtshalve, te worden uitgevoerd. De kinderrechter stelt vast dat de onderhavige schriftelijke aanwijzing is gegeven ter uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling, en de verzorging en opvoeding van de kinderen betreft. Aangezien er geen door de rechter vastgestelde regeling is, is de gecertificeerde instelling bevoegd om op grond van 1:265f BW de contacten tussen de kinderen en de ouders met gezag te beperken.
Inhoudelijke beoordeling - besluit
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid op een juiste manier heeft aangewend. Anders dan bij de voorgaande vraag wordt bij de beoordeling van de aanwending van de bevoegdheid geen volle maar een marginale toets gehanteerd. Toetsing vindt plaats aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en alleen aan de hand van in het verzoek aangedragen gronden.
De kinderrechter is van oordeel dat de gecertificeerde instelling haar bevoegdheid juist heeft aangewend. Zij overweegt, gelet op de aangevoerde gronden, als volgt.
Van onzorgvuldige voorbereiding is niet gebleken. De gecertificeerde instelling heeft voorafgaand aan de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing geprobeerd de zorgen met de moeder te bespreken, maar door de opstelling van de moeder is dit niet gelukt. Dit kan de gecertificeerde instelling niet verweten worden. Zij heeft zo zorgvuldig mogelijk gehandeld.
Voor wat betreft de motivering van de schriftelijke aanwijzing is evident dat de gecertificeerde instelling het contact tussen de moeder en de kinderen heeft stopgezet in het belang van de kinderen. Nadrukkelijk wordt gemotiveerd dat de uitlatingen van de kinderen zelf dermate ernstig waren dat hun veiligheid tijdens hun verblijf bij de moeder op geen enkele manier langer gewaarborgd kon worden. Deze motivering kan het besluit om de onbegeleide omgang te stoppen, dragen.
De kinderrechter ziet verder geen ondeugdelijke belangenafweging in de schriftelijke aanwijzing. De moeder verwijst naar een verslag van Ons Verbind waarin wordt geadviseerd om prioriteit te geven aan het contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De kinderrechter constateert dat dat ook is wat de gecertificeerde instelling de afgelopen maanden heeft gedaan. Bij alle zittingen die zijn geweest, is voortdurend gesproken over uitbreiding van de contactmomenten, waarbij die uitbreiding er ook kwam. De urgente zorg op grond waarvan die momenten nu zijn teruggedraaid, is ingegeven door signalen van de kinderen over de gang van zaken bij hun moeder wanneer er geen toezicht is. Buiten het oog van de hulpverlening is, op basis van die uitlatingen en signalen in gedrag, de situatie zeer zorgelijk. Op geen enkele manier is gebleken dat de kinderen onder druk worden gezet om hun moeder af te vallen. De kinderrechter constateert dat de gecertificeerde instelling niet anders kan dan deze uitlatingen en signalen van de kinderen uiterst serieus nemen. Dat het gevolg daarvan is dat de onbegeleide omgang is stopgezet, is volstrekt te begrijpen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van een deugdelijke belangenafweging tot het besluit is gekomen de onbegeleide omgang stop te zetten.
De kinderrechter is verder van oordeel dat de omstandigheid dat geen concrete duur is verbonden aan de aangekondigde begeleide omgangsmomenten, niet is aan te merken als een gebrek dat aan de aanwijzing kleeft. De zorgen zijn dermate ernstig dat de vraag op welke wijze de begeleide omgang kan worden ingericht, onderzocht zal moeten worden.
De kinderrechter komt dan ook niet tot een vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
Subsidiair en meer subsidiair verzoek
De kinderrechter komt niet toe aan inwilliging van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek, inhoudende het vaststellen van logeermomenten dan wel omgangsmomenten van de kinderen bij de moeder. De onderbouwing van de schriftelijke aanwijzing stemt overeen met de brief die de kinderrechter heeft ontvangen van één van de kinderen. Dat de moeder het heel moeilijk heeft met het stopzetten van de logeermomenten en zorgen heeft over de voortzetting van de omgang in het algemeen, is begrijpelijk. De kinderrechter maakt zich er echter vooral zorgen om dat de moeder zich weinig lijkt te verplaatsen in de belevingswereld van de kinderen. De kinderrechter heeft de moeder tijdens de zitting veelvuldig in de gelegenheid gesteld te reageren op de zorgelijke uitlatingen van de kinderen. Alle antwoorden van de moeder gaan terug naar haar eigen verdriet en gemis. De kinderrechter wijst erop dat er ook bij eerdere zittingen alles aan is gedaan om tot uitbreiding van de omgang te komen, ook omdat de moeder het zwaar heeft met de situatie. Mede daarom is ronduit zorgelijk dat het de moeder niet lukt om te praten over de concrete zorgen. Zij doet daarmee geen recht aan het feit dat de kinderen zich veilig zullen moeten voelen bij haar. Het gaat immers om zorgen die nota bene gebaseerd zijn op signalen die de kinderen zelf laten zien en uitlatingen die zij zelf doen.
De kinderrechter ziet tegen deze achtergrond geen ruimte voor het vaststellen van onbegeleide logeermomenten dan wel omgangsmomenten.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Boogaarts als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 juni 2024
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.