ECLI:NL:RBDHA:2024:9576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C-09-637977-HA ZA 22-941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van vonnis inzake gemiddelde wachttijd woonwagenstandplaatsen

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in de bodemzaak tussen de Stichting Sinti, Roma en Reizigers en de Gemeente Den Haag. De zaak betreft een verzoek van de Gemeente om herstel van een eerder vonnis van 29 mei 2024. De Gemeente stelde dat in verschillende rechtsoverwegingen ten onrechte gesproken werd over 'wachttijd' in plaats van 'gemiddelde wachttijd'. Daarnaast werd er in een rechtsoverweging abusievelijk de Staat veroordeeld tot betaling van wettelijke rente in plaats van de Gemeente. De Stichting heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de verzoeken van de Gemeente toegewezen. Het werd vastgesteld dat de Stichting met haar vordering beoogde dat de Gemeente de gemiddelde wachttijd voor een woonwagenstandplaats zou verminderen tot het niveau van de gemiddelde wachttijd voor een woning in de sociale sector. De rechtbank heeft de kennelijke fouten in het eerdere vonnis hersteld door de term 'wachttijd' te vervangen door 'gemiddelde wachttijd' in de relevante rechtsoverwegingen. Ook is de vermelding van de Staat in plaats van de Gemeente gecorrigeerd.

De rechtbank heeft bepaald dat deze verbeteringen op de minuut van het eerdere vonnis moeten worden vermeld en heeft partijen gelast om de ontvangen afschriften van het eerdere vonnis aan de griffie te retourneren. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters D.R. Glass, J.L.M. Luiten en J.J. Kuipers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer: C/09/637977 / HA ZA 22-941
Vonnis op grond van artikel 31 Rv van 26 juni 2024
in de zaak van
STICHTING SINTI, ROMA EN REIZIGERS,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. T. Hendriks te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE DEN HAAG,
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. G.A. van der Veen te Rotterdam.

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- De brief van 31 mei 2024 van de Gemeente;
- De brief van 13 juni 2024 van de Stichting.

2.De beoordeling

2.1.
De Gemeente heeft de rechtbank verzocht om het vonnis van 29 mei 2024 op twee punten te herstellen. Het eerste punt heeft betrekking op de rechtsoverwegingen 4.5, 4.9 (eerste, zesde en zevende zin), 4.11, 4.16, 4.18, 4.20, 4.23, 4.24, 4.28 en 5.2. Volgens de Gemeente heeft de rechtbank in deze rechtsoverwegingen ten onrechte gesproken over een ‘wachttijd’ in plaats van een ‘gemiddelde wachttijd’. Het tweede punt heeft betrekking op rechtsoverweging 5.4. Volgens de Gemeente is in deze rechtsoverweging per abuis de Staat, in plaats van de Gemeente, veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de
proceskostenveroordeling. De Stichting heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank overweegt als volgt.
2.2.
Het volgt uit de antwoordakte tevens houdende een wijziging van eis van de Stichting dat de Stichting met vordering VI heeft beoogd dat de Gemeente wordt verplicht om de gemiddelde wachttijd voor een woonwagenstandplaats te verminderen tot maximaal het niveau van de gemiddelde wachttijd voor een woning in de sociale sector. De rechtbank heeft de vordering ook aldus begrepen (zie rov. 3.1 en 3.2). Voor zover er in de navolgende rechtsoverwegingen van het vonnis niet consistent wordt gesproken over een gemiddelde wachttijd, is er daarom sprake van een kennelijke fout die zich voor herstel leent. Het verzoek zal dus worden toegewezen. De rechtbank constateert dat naast de door de Gemeente genoemde rechtsoverwegingen ook in rechtsoverweging 4.21 ‘wachttijd’ in plaats van een ‘gemiddelde wachttijd’ is opgenomen en zal ook deze fout herstellen.
2.3.
Ook het tweede verzoek zal worden toegewezen. De Gemeente is in deze procedure de gedaagde partij, en niet de Staat. Er is dus in rechtsoverweging 5.4 sprake van een kennelijke verschrijving.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verbetert het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 29 mei 2024 in die zin dat waar in rechtsoverwegingen 4.5, 4.9 (eerste, zesde en zevende zin), 4.11, 4.16, 4.18, 4.20, 4.21, 4.23, 4.24, 4.28 en 5.2 staat ‘wachttijd’ dient te worden gelezen ‘gemiddelde wachttijd’;
3.2.
verbetert het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 29 mei 2024 in die zin dat waar in rechtsoverweging 5.4 staat ‘de Staat’, dient te worden gelezen ‘de Gemeente’;
3.3.
bepaalt dat deze verbeteringen onder de vermelding van de datum 26 juni 2024 worden vermeld op de minuut van het vonnis van 29 mei 2024;
3.4.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 29 mei 2024 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. J.L.M. Luiten en mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.