ECLI:NL:RBDHA:2024:9566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664667 KG ZA 24-347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van c.a. afschaling risiciprofiel op GVM-lijst afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als '[eiser]', en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde primair zijn verwijdering van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst vanwege een verhoogd risico op liquidatie en ondermijning van het gezag in de penitentiaire inrichting. De eiser, die een lange gevangenisstraf uitzit voor ernstige misdrijven, betwistte de rechtmatigheid van zijn plaatsing op de GVM-lijst en stelde dat deze niet meer opportuun was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de selectiefunctionaris op 14 februari 2024 in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst met het risicoprofiel 'hoog' met zes maanden te verlengen. De rechter oordeelde dat er voldoende actuele feiten en omstandigheden waren die de beslissing van de selectiefunctionaris rechtvaardigden, waaronder een actueel liquidatierisico en gedragingen van de eiser die ondermijning van het gezag in de inrichting aantoonden. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de selectiefunctionaris en de beperkte toetsing door de civiele rechter in kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de plaatsing op de GVM-lijst onrechtmatig was, en dat de criteria C en E van toepassing bleven. De eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief wettelijke rente, en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/664667 / KG ZA 24-347
Vonnis in kort geding van 6 juni 2024
in de zaak van
[eiser] ,thans verblijvende in de PI [locatie] te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. T.D.D. Loefen te Sittard,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- de op 23 mei 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is lid van de [naam bende 1] , een bende op [eiland] die zich onder meer bezighoudt met internationale handel in verdovende middelen. [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 jaar en 9 maanden ter zake van het medeplegen van twee moorden, het medeplegen van twee pogingen tot moord, vuurwapenbezit en deelname aan een criminele organisatie.
2.2.
[eiser] was aanvankelijk gedetineerd in de [naam gevangenis] -gevangenis op [eiland] . In deze gevangenis heeft [eiser] op 11 september 2014 geprobeerd een medegedetineerde, die lid is van de rivaliserende bende [naam bende 2] , te liquideren. Nadat die poging was mislukt, is [eiser] door medegedetineerden ernstig mishandeld.
2.3.
[eiser] is naar aanleiding van dit incident op 27 oktober 2014 op verzoek van het Openbaar Ministerie van [eiland] overgebracht naar Nederland. [eiser] is na aankomst in Nederland door de selectiefunctionaris geplaatst op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (hierna: ‘de GVM-lijst’), aanvankelijk in de categorie ‘verhoogd’ en vanaf 9 augustus 2023 in de categorie ‘hoog’. Tot 9 augustus 2023 heeft de selectiefunctionaris die plaatsing gegrond op de toepasselijkheid van criterium C - (risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde - als genoemd in artikel 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (hierna: ‘de Circulaire’). Vanaf 9 augustus 2023 heeft de selectiefunctionaris, na bespreking van [eiser] in het Operationeel Overleg (hierna: ‘OO’), die plaatsing gegrond op zowel de toepasselijkheid van criterium C als de toepasselijkheid van criterium E - Ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting. In de verslaglegging van het OO van 9 augustus 2023 valt onder meer het volgende te lezen:
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.4.
[eiser] is laatstelijk op 14 februari 2024 besproken in OO. [eiser] verbleef op dat moment in de PI [plaats 2] . Naar aanleiding van dit overleg heeft de selectiefunctionaris diezelfde dag de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de status ‘hoog’ onder toepassing van de criteria C en E met zes maanden verlengd. In de verslaglegging van het overleg van het OO van 14 februari 2024 valt onder meer het volgende te lezen:
2.5.
De directeur van de PI [plaats 2] heeft op 22 februari 2024 een disciplinaire straf aan [eiser] opgelegd, te weten vijf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfruimte zonder televisie en telefoon. Daartoe heeft de directeur van de PI [plaats 2] als volgt overwogen:
2.6.
Op grond van de Circulaire is de directeur van een PI bevoegd om aan een op de GVM-lijst geplaatste gedetineerde toezichtmaatregelen op te leggen. Aan [eiser] zijn vanaf het moment dat hij op de GVM-lijst werd geplaatst door de directeuren van de PI’s waar hij heeft verbleven diverse toezichtmaatregelen opgelegd. Meest recent is dat gebeurd bij beslissing van 29 februari 2024 van de directeur van de PI [locatie] , direct na overplaatsing van [eiser] per die datum vanuit de PI [plaats 2] naar de PI [locatie] . In de naar aanleiding van die beslissing op 30 april 2024 door de directeur van de PI [locatie] aan [eiser] gedane ‘Mededeling aan gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (lijst GVM)’ valt onder meer het volgende te lezen:
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van zijn eis ter zitting – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:veroordeling van de Staat (lees: de selectiefunctionaris) om hem van de GVM-lijst te verwijderen;
subsidiair:veroordeling van de Staat (lees: de selectiefunctionaris’) tot het afschalen van het aan hem toegekende risicoprofiel van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’,
zowel primair als subsidiairop straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Het besluit om hem op de GVM-lijst te plaatsen is onrechtmatig. Deze plaatsing is volgens [eiser] niet doelmatig en evenmin opportuun, omdat niet is onderbouwd waarom hij zou moeten worden aangemerkt als een gedetineerde die de lokale aanpak en penitentiaire scherpte in PI waar hij verblijft, overstijgt. Het handhaven van zijn plaatsing op de GVM-lijst vindt volgens [eiser] plaats op basis van gedateerde informatie. Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering stelt [eiser] dat niet valt in te zien waarom in zijn geval niet kan worden volstaan met een plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘verhoogd’.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, om van de vordering van [eiser] kennis te nemen gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu er voor hem geen andere rechtsgang open staat om tegen zijn plaatsing op de GVM-lijst, althans het daarbij gehanteerde risicoprofiel op te komen. In deze procedure kan uitdrukkelijk niet worden geoordeeld over de door de directeur van de PI [locatie] aan [eiser] opgelegde GVM-maatregelen (waartegen hij zich ook verzet). De aan die maatregelen ten grondslag liggende beslissing van de directeur van de PI [locatie] is – zoals [eiser] ook erkent – vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ.
Beoordelingskader
4.2.
Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de Circulaire. Uit de Circulaire volgt dat de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen namens de Minister wordt genomen door de selectiefunctionaris op basis van een door het OO uitgebracht advies. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van bij het gevangeniswezen betrokken partijen, waaronder de selectiefunctionaris, de directeur van de PI, het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en het Landelijk Parket/OM. Het OO brengt de risico’s ten aanzien van gedetineerden in kaart en adviseert over de categorie van de dreiging: ‘verhoogd’, ‘hoog’ of ‘extreem’. Die beoordeling vindt plaats volgens de in de Circulaire vermelde criteria. Iedere gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het OO gemonitord moeten worden en in een van de GVM-hoog PI’s worden geplaatst. De selectiefunctionaris komt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen en deze plaatsing te handhaven een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Slechts wanneer die beslissing onbegrijpelijk is en de selectiefunctionaris dus in redelijkheid niet tot zijn plaatsingsbesluit c.q. zijn besluit om die plaatsing te verlengen, heeft kunnen komen, is er grond voor ingrijpen in kort geding.
Inhoudelijke toetsing
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de selectiefunctionaris op 14 februari 2024 in redelijkheid kunnen besluiten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met het risicoprofiel ‘hoog’ met zes maanden te verlengen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De selectiefunctionaris heeft in de eerste plaats in redelijkheid kunnen concluderen dat ten aanzien van [eiser] nog altijd sprake is van een actueel liquidatierisico als bedoeld in criterium C. Vaststaat dat [eiser] tijdens zijn detentie op [eiland] heeft geprobeerd om een medegedetineerde, die lid is van de rivaliserende bende [naam bende 2] , te liquideren. [eiser] is ernstig gewond geraakt tijdens een naar aanleiding van die mislukte poging ontstane vechtpartij met medegedetineerden. In juli 2022 hebben de politie en het OM op [eiland] bevestigd dat het liquidatierisico ten aanzien van [eiser] nog altijd bestond. Door [eiser] is niet aannemelijk gemaakt dat de vete tussen de beide bendes nadien is geëindigd en dat daardoor van een liquidatierisico geen sprake meer is. Integendeel, die vete lijkt na overplaatsing van [eiser] naar Nederland onverminderd voort te duren. Illustratief hiervoor is het incident dat in 2023 in de PI [plaats 3] heeft plaatsgevonden, waarbij [eiser] een medegedetineerde, die volgens hem lid is van de [naam bende 2] , met de dood heeft bedreigd. Naar aanleiding van dit incident is besloten om [eiser] met spoed over te plaatsen naar de PI [plaats 2] . Een concrete aanwijzing dat de [naam bende 2] het op hun beurt nog altijd op [eiser] hebben gemunt, kan worden gevonden in de omstandigheid dat in 2023 tijdens een inspectie van de cel van [eiser] teksten zijn aangetroffen, waarin valt te lezen dat de prijs op het hoofd van [eiser] is verhoogd van 1 naar 3 miljoen. In de verslaglegging van het OO staat bovendien vermeld dat [eiser] gedurende zijn detentie in Nederland meerdere keren te kennen gegeven dat hij bang en achterdochtig is en dat hij wordt bedreigd. Ter zitting heeft [eiser] betwist dat hij zich bang en bedreigd voelt, maar die stelling overtuigt niet in het licht van het feit dat [eiser] in randnummer 10 van zijn dagvaarding in deze procedure zelf uitdrukkelijk stelt dat hij vreest voor zijn veiligheid en dat hij dagelijks in angst leeft. Ook is van belang dat de Staat er onweersproken op heeft gewezen dat in Nederland diverse personen zijn gedetineerd, die mogelijk tot een voor [eiser] rivaliserende bende behoren en die het bestaan van een actueel liquidatierisico ten aanzien van [eiser] aannemelijk maken. In dat verband heeft de Staat er – eveneens onweersproken – op gewezen dat a) [eiser] in 2019 is overgeplaatst naar een andere PI, omdat mogelijk werd gepoogd zijn eten te vergiftigen, b) het GRIP in september 2022 negatief heeft geadviseerd over overplaatsing van [eiser] naar een PI waar een gedetineerde verbleef, die een gevaar vormt voor leden van de bende waartoe [eiser] behoort en c) in 2022 een gedetineerde in een Nederlandse PI is geplaatst die in 2010 een poging heeft gedaan om [eiser] te liquideren (waarbij iemand anders om het leven is gebracht).
4.5.
De selectiefunctionaris heeft daarnaast in redelijkheid criterium E op [eiser] van toepassing kunnen verklaren. Uit de verslaglegging van het OO en de aan Richardsom gedane mededelingen betreffende de aan hem opgelegde GVM-maatregelen blijkt in voldoende mate dat [eiser] zich in de PI [plaats 2] schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag van directie en personeel van deze inrichting. Niet dan wel onvoldoende weersproken is door [eiser] dat hij in de PI [plaats 2] vuil voor zijn celdeur heeft gedeponeerd in plaats van in de daarvoor bestemde vuilcontainer, dat zijn cel onvoldoende was opgeruimd waardoor deze onoverzichtelijk en moeilijk te controleren was, dat hij regelmatig telefonisch contact heeft gezocht met niet-gescreende contacten en dat hij tijdens de ochtendtelling heeft geweigerd een teken van leven te geven. Daarmee is reeds voldoende aannemelijk dat [eiser] instructies van het personeel van de PI [plaats 2] niet dan wel onvoldoende heeft opgevolgd. In het midden kan bij die stand van zaken blijven of [eiser] zich bezighoudt met voodoo en/of black magic en of hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag van directie en personeel van de PI [plaats 2] . [eiser] heeft daarnaast niet weersproken dat hij nauwelijks contact heeft gemaakt met het personeel van de PI [plaats 2] en dat tijdens een inspectie van zijn cel in de PI [plaats 2] een kladblok is aangetroffen, met een voor een medewerker van de PI [plaats 2] bedreigende teksten van zijn hand. Evenmin staat ter discussie dat Richardsom op 22 februari 2024 disciplinair is gestraft voor het uitschelden en intimideren van een personeelslid van de PI [plaats 2] en dat dit incident recentelijk heeft geleid tot overplaatsing naar de PI [locatie] . Ook hieruit volgt dat [eiser] zich nog recent schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag van directie en personeel van de inrichting. De omstandigheid dat [eiser] zich kennelijk tot op heden in de PI [locatie] goed gedraagt en dat hij om die reden is bevorderd naar het plusprogramma, is onvoldoende om in dit kortgeding te kunnen concluderen dat criterium E niet meer op [eiser] van toepassing is. [eiser] verblijft immers nog maar kort in de PI [locatie] en deze bevordering vindt plaats op basis van andere criteria dan die het OO hanteert in het kader van de risico-inschatting. Zoals de Staat terecht stelt, is het aan het OO om tijdens het eerstvolgende evaluatiemoment in augustus 2024 aan de hand van alle beschikbare feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een structurele gedragsverbetering en of – mede gelet op alle overige feiten en omstandigheden – het risicoprofiel van [eiser] (en wellicht ook de risicocategorie) aanpassing behoeft.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de selectiefunctionaris aan de toepasselijkheid van de criteria C en E voldoende actuele feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en dat die feiten en omstandigheden zijn beslissing tot handhaving van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ op dit moment kunnen rechtvaardigen. Op basis van deze hiervoor besproken feiten en omstandigheden is immers voldoende aannemelijk dat [eiser] valt binnen de doelgroep die de lokale aanpak en penitentiaire scherpte in de inrichting overstijgt en waarbij het – met het oog op het beheersen van de risico’s voor de veiligheid in de PI en/of de samenleving – essentieel is dat gezamenlijke informatie en expertise van de onder 4.2 genoemde ketenpartners wordt ingezet. Van het door [eiser] gestelde onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake. Dit betekent dat zowel de vordering tot verwijdering van de GVM-lijst als de vordering tot afschaling van het risicoprofiel van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ dient te worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Staat ad € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
mw