ECLI:NL:RBDHA:2024:9566
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verwijdering van c.a. afschaling risiciprofiel op GVM-lijst afgewezen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als '[eiser]', en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde primair zijn verwijdering van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst vanwege een verhoogd risico op liquidatie en ondermijning van het gezag in de penitentiaire inrichting. De eiser, die een lange gevangenisstraf uitzit voor ernstige misdrijven, betwistte de rechtmatigheid van zijn plaatsing op de GVM-lijst en stelde dat deze niet meer opportuun was.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de selectiefunctionaris op 14 februari 2024 in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst met het risicoprofiel 'hoog' met zes maanden te verlengen. De rechter oordeelde dat er voldoende actuele feiten en omstandigheden waren die de beslissing van de selectiefunctionaris rechtvaardigden, waaronder een actueel liquidatierisico en gedragingen van de eiser die ondermijning van het gezag in de inrichting aantoonden. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.
De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de selectiefunctionaris en de beperkte toetsing door de civiele rechter in kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de plaatsing op de GVM-lijst onrechtmatig was, en dat de criteria C en E van toepassing bleven. De eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief wettelijke rente, en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.