ECLI:NL:RBDHA:2024:9511
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning voor zelfstandige
In deze zaak heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te kunnen werken bij een specifiek bedrijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 10 januari 2023 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er eerder, op 16 mei 2024, een uitspraak is gedaan waarbij het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard. Hierdoor was het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt op 10 juni 2024. Een afschrift van de uitspraak is naar de betrokken partijen verzonden.