ECLI:NL:RBDHA:2024:9510
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit twee personen, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met het doel om als familie- of gezinslid bij een derde persoon te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 13 oktober 2022 afgewezen. Hierop hebben eisers bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris op 20 juni 2023 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep van eisers echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat eisers in hun beroepschrift geen gronden hebben vermeld en dat zij dit verzuim niet tijdig hebben hersteld. Eisers kregen de gelegenheid om hun beroepsgronden te specificeren, maar hebben hier niet op gereageerd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank.
De rechtbank benadrukt dat het essentieel is om in een beroepschrift de specifieke gronden van het beroep te vermelden. Het niet tijdig indienen van deze gronden is niet verontschuldigbaar, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank heeft daarom besloten dat het bestreden besluit in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op 10 juni 2024.