ECLI:NL:RBDHA:2024:9483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag wegens termijnoverschrijding en verantwoordelijkheidskwesties met betrekking tot Zwitserland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Jemenitische nationaliteit heeft. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling was genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor zijn asielverzoek. Op 19 oktober 2023 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, maar deze werd door verweerder niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder concludeerde dat er geen nieuwe elementen waren die relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het te laat was ingediend. De beroepstermijn liep tot 18 april 2024, maar het beroep werd pas op 21 april 2024 ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat het besluit niet op de juiste wijze was uitgereikt, maar de rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het op de hoogte blijven van zijn asielprocedure.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van schending van het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Zwitserland een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep niet-ontvankelijk verklaard en eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.