ECLI:NL:RBDHA:2024:9474
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland en risico op indirect refoulement
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Turkse nationaliteit hebbende vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij bij terugkeer naar Zwitserland het risico loopt te worden uitgezet naar Turkije, waar zij vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, gezien haar achtergrond als dochter van een Gülen-aanhanger.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder het argument dat de asielaanvraag van Zwitserland had moeten worden overgenomen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat haar vader in Nederland verblijft en ook een asielprocedure doorloopt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de Dublinprocedure wordt afgeweken. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat het beschermingsbeleid in Zwitserland fundamenteel verschilt van dat in Nederland, en dat zij bij terugkeer naar Zwitserland niet adequaat beschermd zal worden.
De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.