ECLI:NL:RBDHA:2024:9466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024, gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Oezbeekse man, een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 3 juni 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, omdat de overdracht van de eiser aan Polen was geregeld. De rechtbank heeft op 5 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft zich in deze procedure beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring al was opgeheven. De rechtbank overweegt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen, gezien het eerdere vertrek van de eiser met onbekende bestemming.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22757

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven vanwege de overdracht van eiser aan Polen.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat met een lichter middel had kunnen volstaan. Hij stond open voor terugkeer naar Polen en had daarvoor ook de middelen.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van
bewaring volgt dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Daarbij komt dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft gelet daarop geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
5. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.