ECLI:NL:RBDHA:2024:9462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en grondslag ophouding in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, die de Eritrese nationaliteit heeft. Eiseres was op 24 mei 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de grondslag van haar ophouding onjuist was, niet gevolgd. Eiseres had een formulier M122 ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat haar identiteit niet op dat moment vaststond, omdat deze niet met documenten was onderbouwd.

De rechtbank oordeelde verder dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres betwistte ook dat zij onjuist was geïnformeerd over haar recht op kosteloze rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat zij tijdig was geïnformeerd over haar recht op bijstand van een advocaat. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21990

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
Grondslag van de ophouding
2. Eiseres voert aan dat de grondslag van de ophouding, namelijk artikel 50, tweede lid, van de Vw, onjuist is. Tijdens de strafrechtelijke detentie van eiseres voorafgaand aan de ophouding en inbewaringstelling heeft zij een formulier M122 van AVIM [2] ontvangen waar haar personalia op staan vermeld. Daaruit blijkt dat haar identiteit reeds bekend was bij AVIM.
3.
Eiseres wordt hierin niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft plaatsgevonden omdat de identiteit van eiseres niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Dat op 18 mei 2024 naar eiseres een M122 is gestuurd, betekent niet dat daarmee haar identiteit toen vaststond. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zijn de gegevens die op het formulier M122 zijn vermeld gebaseerd op de verklaringen van eiseres. De identiteit van eiseres was niet onderbouwd met documenten en stond gelet daarop niet vast. Eiseres is daarom terecht opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld [4] dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Recht op kosteloze rechtsbijstand
6. Eiseres voert voorts aan dat zij bij aanvang van het gehoor voorafgaand aan haar inbewaringstelling ten onrechte onjuist is geïnformeerd over haar recht op rechtsbijstand. De verbalisant heeft eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op bijstand van een advocaat, maar daarbij niet vermeld dat dit gaat om gratis rechtsbijstand. Dit maakt dat artikel 5, vierde lid, van het EVRM [5] is geschonden. Doordat eiseres onvolledig is geïnformeerd, kan geen waarde worden gehecht aan haar mededeling dat het gehoor kon doorgaan zonder de aanwezigheid van een advocaat.
7. Het betoog van eiseres slaagt niet. Uit artikel 5.2, vierde lid, van het Vb en paragraaf A5/6.5 van de Vc [6] volgt dat de vreemdeling tijdig in kennis moet worden gesteld van het recht om zich tijdens het gehoor te laten bijstaan door een advocaat. Dat is in dit geval ook gebeurd. De stelling van eiseres dat daarbij, op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM, expliciet moet worden vermeld dat het kosteloze rechtsbijstand betreft, volgt de rechtbank niet. In artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM is namelijk niet vermeld dat een dergelijke mededeling dient te worden gedaan en deze verplichting volgt evenmin uit de Vw, het Vb of de Vc.
Ambtshalve toets
8. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.