ECLI:NL:RBDHA:2024:9418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/09/664687 / JE RK 24-682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 30 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die de ondertoezichtstelling voor een jaar wil verlengen en tevens de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] goed ontwikkelt bij de grootouders en dat er een plan is om haar stapsgewijs bij de vader te laten wonen, met een volledige plaatsing begin 2025. De moeder is het eens met de wens van [minderjarige 1] om bij de vader te wonen, maar heeft zorgen over de omgang en de communicatie over haar dochter. De vader en grootouders steunen het plan van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 juni 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 maart 2025, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het verzoek voor een langere termijn is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664687 / JE RK 24-682
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.J. Coxon te Utrecht,
[grootouder 1] en [grootouder 2] ,
hierna te noemen: de grootouders (vaderszijde),
wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 april 2024;
- het advies van de Raad als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek van 10 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
- de grootouders.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.3.
[minderjarige 1] verblijft bij de grootouders.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 mei 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 1 juni 2024.
2.5.
Tevens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 27 november 2023 de machtiging verlengd [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed bij de grootouders vaderszijde. In het afgelopen jaar heeft het To The Point traject van Pleegzorg De Rading plaatsgevonden om duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief van [minderjarige 1] . Het afgelopen half jaar hebben de vader en zijn partner Video Home Training gevolgd waardoor meer inzicht is gekregen in de interactie tussen hen en [minderjarige 1] . Beide trajecten hebben tot een positief advies geleid vanuit De Rading betreffende de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader en zijn partner. De Rading adviseert in samenspraak met school om deze plaatsing van de vader in geleidelijke stappen te laten plaatsvinden en de definitieve plaatsing van [minderjarige 1] bij haar vader te laten gebeuren na de afronding van groep 8 in juni 2025. Op die manier kan [minderjarige 1] haar basisschool afmaken in [woonplaats 3] en hoeft ze niet te wisselen van basisschool. Het is belangrijk dat de plaatsing bij de vader op het tempo van [minderjarige 1] zelf gebeurt. De gecertificeerde instelling heeft tijdens de zitting toegelicht dat de komende maanden naar de situatie toegewerkt gaat worden naar de situatie dat [minderjarige 1] geheel bij vader woont, en af en toe – indien nodig – op de maandag en/of donderdag bij de grootouders slaapt. Begin 2025 zou [minderjarige 1] , als alles goed gaat, dan al bij vader kunnen wonen.
3.3.
Een thuisplaatsing bij de moeder is nu niet mogelijk, omdat de moeder niet in staat is op de rol van opvoeder en verzorger van [minderjarige 1] te vervullen. De moeder is op [geboortedatum 2] 2024 bevallen van haar zoontje [minderjarige 2] . Hierna is de moeder gestart met een klinische opname bij de GGZ Delftland waar de moeder een individueel traject volgt om toe te werken naar een gezinsopname bij verslavingskliniek [naam kliniek] in [plaatsnaam] . De vertrouwensrelatie tussen de moeder en [minderjarige 1] is daarbij zeer beschadigd doordat de moeder zichzelf en haar kinderen door haar persoonlijke problematiek in gevaar heeft gebracht. Om te zorgen voor een passende omgang tussen [minderjarige 1] en haar moeder is het nodig dat een jeugdbeschermer betrokken blijft. Verder heeft [minderjarige 1] het afgelopen half jaar meegedaan aan de Praatgroep van Jellinek in [woonplaats 3] zodat [minderjarige 1] met leeftijdsgenootjes en lotgenoten in gesprek kon. Dit is positief verlopen. Omdat er de komende tijd veel gaat veranderen is het belangrijk dat [minderjarige 1] goed ondersteund wordt. De gecertificeerde instelling acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van een jaar nodig zodat de gecertificeerde instelling het proces van [minderjarige 1] samen met beide ouders, grootouders, hulpverlening en school goed kan volgen en hierbij kan ondersteunen.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek. Zij heeft aangegeven dat ze het goed vindt als [minderjarige 1] bij de vader wil wonen, echter is zij het niet eens met hoe de omgang verloopt. Verder vindt de moeder dat ze onvoldoende meegenomen wordt met de afspraken over [minderjarige 1] . Zij wenst dat er ook dingen met haar worden besproken zodat zij meer op de hoogte is van het leven van [minderjarige 1] .
4.2.
Door en namens de vader is gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter over de ondertoezichtstelling. De advocaat stelt voor om de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden toe te wijzen en het overige af te wijzen. Na negen maanden is er geen machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders meer nodig, omdat [minderjarige 1] dan bij de vader woont. De komende periode zal dan wel nagedacht moeten worden over hoe dat juridisch vorm te geven, bijvoorbeeld door het wijzigen van de hoofdverblijfplaats naar de vader. Het traject van de vader is positief verlopen en met het plan van de gecertificeerde instelling kan [minderjarige 1] ook tijdens de basisschooltijd alvast wennen aan de reisafstand voor als zij naar de middelbare school gaat.
4.3.
De grootouders hebben het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 1] kan altijd bij de grootouders terecht. Zij zien dat het goed gaat met [minderjarige 1] en dat zij bij de vader wil wonen. [minderjarige 1] is een sociaal meisje en zij hebben geen zorgen over dat zij vriendinnen zou kwijtraken als zij bij haar vader gaat wonen. [minderjarige 1] zal wel nog goed begeleid moeten worden door alles wat er gaat gebeuren.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Het gaat goed met [minderjarige 1] bij de grootouders. Zij bieden een liefdevolle, stabiele basis om vandaaruit de komende maanden te werken naar plaatsing bij de vader en zijn partner. De komende periode zal grote veranderingen meebrengen voor [minderjarige 1] , zodat het proces van plaatsing bij de vader en de periode daarna zorgvuldig begeleid en gemonitord zullen moeten worden. Betrokkenheid van een jeugdbeschermer is daarom nog nodig. Binnen de ondertoezichtstelling zal verder aandacht moeten worden besteed aan de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] . Die vertrouwensrelatie is flink beschadigd. De moeder is begin dit jaar bevallen van [minderjarige 2] – [minderjarige 1] halfbroertje – die kort daarna uit huis is geplaatst vanwege een terugval in middelengebruik door de moeder. De moeder is gestart met een klinische opname bij de GGZ om toe te werken naar een gezinsopname met [minderjarige 2] bij verslavingskliniek [naam kliniek] in [plaatsnaam] . De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling zo begrepen dat aanvankelijk het idee was om de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] vanuit [naam kliniek] verder vorm te geven. Helaas is die gezinsopname niet doorgegaan. Vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder en de kwetsbaarheid van [minderjarige 1] zal de gecertificeerde instelling regie moeten voeren op de vorm, inhoud en frequentie van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] om toe te werken naar stabiel en veilig contact tussen hen. Tegen deze achtergrond zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
Tijdens de zitting is besproken dat de komende periode het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader stapsgewijs wordt uitgebreid, en dat dit naar verwachting leidt tot een volledige plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader begin 2025. De ouders, grootouders en de gecertificeerde instelling staan achter dit plan. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat tot begin 2025 de machtiging uithuisplaatsing bij de grootouders noodzakelijk is, maar daarna niet meer, omdat [minderjarige 1] dan volgens het plan bij de vader woont. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders dan ook voor negen maanden verlenen in plaats van de verzochte twaalf maanden, en het verzoek voor het overige afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 1 juni 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van N.M.E. Henke als griffier, en op schrift gesteld op 12 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.