ECLI:NL:RBDHA:2024:9403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/09/666923 / JE RK 24-979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met schoolverzuim en gedragsproblemen

Op 5 juni 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft deze verzoeken ingediend vanwege ernstige zorgen over de opvoeding en veiligheid van de kinderen, die te maken hebben met hoog schoolverzuim en gedragsproblemen. Ondanks de inzet van hulpverlening is het de ouders niet gelukt om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen onder toezicht moeten worden gesteld voor de duur van een jaar, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] afgewezen, omdat de ouders onvoldoende kans hebben gekregen om de situatie te verbeteren. Voor [minderjarige 2] is het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden, in afwachting van verdere informatie over een geschikte behandelplek. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening voor de ouders en de kinderen, en dat de ouders moeten leren omgaan met het gedrag van [minderjarige 2]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van het verzoek voor [minderjarige 2] wordt voortgezet op 2 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/666923 / JE RK 24-979
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna samen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende in [woonplaats] ,
hierna samen ook te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: JBW,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: WSS.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 mei 2024, waarin de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken;
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 mei 2024;
  • het rapport van de Raad van 30 mei 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de Raad van 4 juni 2024, waarin de WSS in plaats van JBW als gecertificeerde instelling wordt verzocht.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , namens de Raad;
  • de vader;
- de moeder met haar advocaat;
  • [naam 2] , namens JBW;
  • [naam 3] namens de WSS.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening te geven. [minderjarige 1] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
2.3.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij hun moeder.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2024 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 28 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van zes maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad maakt zich ernstig zorgen om de opvoeding en veiligheid van de kinderen. De kinderen gaan niet of sporadisch naar school. [minderjarige 1] heeft daardoor een grote achterstand opgelopen en kan niet goed meekomen op school. [minderjarige 3] volgt een aangepast programma op school, maar vanwege zijn hoge afwezigheid lukt het hem onvoldoende om dit goed te volgen. Daarnaast kan [minderjarige 3] door zijn afwezigheid nauwelijks gebruik maken van het logopedisch aanbod voor zijn taalontwikkelingsachterstand. Hierdoor komt zijn plek op school en de financiering daarvan in het gedrang. De school van [minderjarige 2] heeft naast zorgen om zijn afwezigheid, zorgen over zijn (zelfbepalende) gedrag. De school heeft aangegeven dat een aanvraag voor speciaal onderwijs moet worden gedaan omdat dit passend is voor [minderjarige 2] . [minderjarige 2] heeft een reactieve hechtingsstoornis waarvoor hij behandeling dient te krijgen. Ook vertoont [minderjarige 2] gedrag wat niet passend is bij zijn leeftijd. Zo komt het regelmatig voor dat [minderjarige 2] ’s avonds en ’s nachts buiten rondhangt. Daarnaast uit de Raad zorgen over de thuissituatie. De ouders zijn stelselmatig overbelast en hebben aangegeven moeite te hebben met het gedrag van [minderjarige 2] . De ouders erkennen de zorgen, maar zien het eigen aandeel niet of onvoldoende. De basis en structuur van het gezin hebben aandacht nodig. De Raad acht de inzet van hulpverlening en een jeugdbeschermer noodzakelijk. De voorlopige ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door JBW. Ondanks de slechte ervaring van de ouders met de WSS, acht de Raad de WSS een meer geschikte instelling voor het uitvoeren van de ondertoezichtstelling. De Raad benadrukt dat zij tijdens de zitting van 28 mei 2024 geen belofte heeft gedaan over het al dan niet indienen van een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. Doordat de thuissituatie niet voldoet aan de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en er ernstige zorgen zijn acht de Raad een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen op dit moment noodzakelijk. De Raad vreest dat er sprake is van een patroon wat zich herhaalt. Op het moment dat er geen spanningen zijn kunnen de Raad en hulpverlening goed in contact komen met de ouders. Zodra de spanning stijgt wordt het voor de Raad en hulpverlening lastig om met de ouders te communiceren. Het is positief dat het de ouders sinds de zitting van 28 mei 2024 gelukt is de kinderen naar school te brengen. Ondanks deze positieve ontwikkeling is de Raad van mening dat een uithuisplaatsing van de kinderen op zijn plaats is. De Raad heeft een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder gevonden waar de drie kinderen terecht kunnen. Het is belangrijk dat met name [minderjarige 2] en de ouders gedurende de periode van de uithuisplaatsing hulpverlening krijgen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . De advocaat merkt allereerst op dat het opmerkelijk is dat er tijdens de zitting van 28 mei 2024 geen spoeduithuisplaatsing is gevraagd als de zorgen dusdanig ernstig zijn. Het verzoek om nu alle drie de kinderen uit huis te laten plaatsen kwam als een zeer onaangename verrassing. De moeder geeft aan dat de kinderen de afgelopen dagen naar school zijn gegaan, de woning is opgeruimd en dat de hond elders verblijft. Sinds de aanvang van de voorlopige ondertoezichtstelling zijn de ouders niet gebeld door de jeugdbeschermer. De moeder benadrukt dat de ouders de kans willen krijgen om te laten zien dat zij voor de kinderen kunnen zorgen. In het verleden hebben de ouders uit eigen beweging al vele verschillende hulpverleningsinstanties benaderd. De moeder geeft aan dat de ouders veel moeite hebben met het gedrag van [minderjarige 2] en graag zien dat hij hier hulpverlening voor krijgt. De moeder vindt de door de Raad voorgestelde plek voor [minderjarige 2] niet passend, omdat daar geen hulpverlening geboden kan worden en het bovendien erg ver weg is. Door de moeder is aangegeven dat de ouders zich wel kunnen vinden in een uithuisplaatsing van [minderjarige 2] op een behandelgroep. Ter zitting heeft de moeder benoemd dat er in augustus een plek voor [minderjarige 2] is bij Youz. Een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] acht de moeder niet noodzakelijk, omdat hun problematiek grotendeels wordt veroorzaakt door het gedrag van [minderjarige 2] .
4.2.
Door de vader is ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. De vader sluit zich aan bij het standpunt van de moeder. Daarbij benadrukt de vader dat het noodzakelijk is dat er snel hulpverlening voor [minderjarige 2] wordt ingezet.
4.3.
JBW onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. JBW heeft ter zitting aangegeven dat het belangrijk is dat hulpverlening op korte termijn wordt opgestart. JBW verwacht dat een uithuisplaatsing van de kinderen de huidige situatie kan verbeteren. Daarnaast wordt door JBW aangegeven dat de WSS inderdaad een meer passende instelling is voor de hulpverlening voor dit gezin.
4.4.
De WSS onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. De WSS benadrukt dat de locatie voor de uithuisplaatsing van de kinderen in de buurt bij de ouders dient te zijn. De door de Raad voorgestelde locatie is twee uur verderop en dit acht de WSS minder wenselijk dan een locatie dichter in de buurt van de ouders.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt hierover als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De kinderen hebben een hoog schoolverzuim waardoor zij niet voldoende kunnen meekomen op school en vermoedelijk een leerachterstand oplopen. Het is zorgelijk dat [minderjarige 3] door zijn afwezigheid nauwelijks gebruik kan maken van het logopedisch aanbod op school, wat hij nodig heeft voor zijn taalontwikkelingsachterstand. De kinderrechter acht het positief dat de kinderen sinds de aanvang van de voorlopige ondertoezichtstelling weer dagelijks naar school gaan, maar benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders ervoor zorgen dat de kinderen vanaf nu ook dagelijks naar school blijven gaan. Daarnaast is het gedrag van [minderjarige 2] zeer zorgelijk. [minderjarige 2] is gediagnostiseerd met een reactieve hechtingsstoornis, is zeer zelfbepalend en vertoont gedrag wat niet passend is bij zijn leeftijd. Zijn problematiek beïnvloedt de dynamiek binnen het gezin en de ontwikkeling van de andere kinderen. Het is van groot belang dat [minderjarige 2] hier binnen afzienbare tijd passende hulpverlening voor krijgt. Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningsinstanties is het de ouders de afgelopen jaren onvoldoende gelukt om de zorgen in de thuissituatie weg te nemen. Het is noodzakelijk dat de ouders hulpverlening krijgen zodat zij structuur, voorspelbaarheid en stabiliteit kunnen bieden. Daarnaast moeten de ouders leren omgaan met het complexe gedrag van [minderjarige 2] en leren hem niet als boosdoener te benaderen of behandelen, ook niet tegenover de andere kinderen. De ouders zullen nu ook moeten laten zien dat zij bereid zijn daadwerkelijk en langdurig met de hulpverlening aan de slag te gaan. Dat betekent dat de communicatie tussen de ouders en de WSS respectvol dient te verlopen, ook op momenten dat de ouders het niet eens zijn met de WSS, en dat zij de teleurstellingen over de WSS uit het verleden moeten laten rusten. Gelet op de ernst van de zorgen acht de kinderrechter de betrokkenheid van een jeugdbeschermer voor een langere periode noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.3.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing als volgt. Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] heeft de Raad een verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening ingediend. Ter zitting heeft de Raad aangegeven alle drie de kinderen te willen plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter stelt vast dat de Raad geen verzoek voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder heeft ingediend ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] en dat de Raad ook geen verzoek tot wijziging van de categorie heeft ingediend. Los daarvan overweegt de kinderrechter inhoudelijk als volgt. Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpend middel dat pas dient te worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is. Doordat het onderhavige verzoek zo kort na het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling is ingediend (nota bene op dezelfde dag!) hebben de ouders nauwelijks de kans gekregen om verandering in de situatie aan te brengen. Bovendien kan de kinderrechter zich de teleurstelling en verontwaardiging van de ouders zeer goed voorstellen. Tijdens de zitting van 28 mei 2024 is weliswaar hoogstwaarschijnlijk niet de letterlijke belofte door de Raad gedaan dat geen machtiging tot uithuisplaatsing zou worden verzocht, maar door alles wat ter zitting lijkt te zijn besproken hebben de ouders wel terecht het gevoel gekregen dat zij een kans kregen om die uithuisplaatsingen te voorkomen.
5.4.
De kinderrechter acht de uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] op dit moment dan ook niet noodzakelijk en wil de ouders alsnog de kans bieden die zij dachten op 28 mei 2024 te hebben gekregen. De kinderrechter zal het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] afwijzen.
5.5.
De Raad heeft ten aanzien van [minderjarige 2] een verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ingediend en ter zitting aangegeven een locatie te hebben gevonden. De voorgestelde locatie betreft een crisisplek ver uit de regio en biedt geen behandeling voor [minderjarige 2] , wat gelet op zijn problematiek juist noodzakelijk is. Nu de moeder heeft aangegeven dat [minderjarige 2] vanaf augustus a.s. bij een locatie van Youz geplaatst kan worden, waar hij wel de benodigde hulpverlening kan krijgen, wil de kinderrechter hier nader over geïnformeerd worden. De kinderrechter zal het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] dan ook aanhouden voor de duur van twee maanden, in de verwachting dat tijdens de volgende zitting begin augustus duidelijk is of en wanneer [minderjarige 2] bij Youz terecht kan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 5 juni 2024 tot 5 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] aan en roept de Raad, de moeder en haar advocaat, de vader en de WSS op te verschijnen tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, in het gerechtsgebouw aan de Prins Clauslaan 60, op vrijdag
2 augustus 2024 te 09:00 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.4.
verzoekt de Raad
uiterlijk één weekvóór de hiervóór genoemde zittingsdatum aan de rechtbank laten weten of het verzoek gehandhaafd wordt en - in dat geval - een
schriftelijke updatezoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 12 juni 2024.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.