ECLI:NL:RBDHA:2024:94

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/1750 en SGR 21/6117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering bijstandslening en dwangsombesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024, met zaaknummers SGR 21/1750 en SGR 21/6117, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had eerder een bijstandslening ontvangen, maar het college vorderde een bedrag van € 77.200,20 terug, omdat eiseres volgens hen niet meewerkte aan het vestigen van een krediethypotheek. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 12 november 2020 bepaald dat het college de door eiseres overgelegde stukken moest beoordelen en een nieuw besluit moest nemen. Het college heeft echter onvoldoende uitvoering gegeven aan deze opdracht, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen het terugvorderingsbesluit. Het beroep tegen het dwangsombesluit werd ongegrond verklaard, omdat het college tijdig op de ingebrekestelling had gereageerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg hen op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de eerdere uitspraak. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/1750 en SGR 21/6117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: voorheen mr. A.G.M. Haase, thans mr. J.P.C.M. van Es),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: M.J. Logan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen met zaaknummers SGR 21/1750 en SGR 21/6117 van eiseres tegen twee besluiten van het college. De beroepen zijn gericht tegen de volgende besluiten van het college.
1.1.
Met primair besluit 1 van 8 april 2019 heeft het college een bedrag van € 77.200,20 aan als lening aan eiseres verstrekte bijstand teruggevorderd. Met bestreden besluit 1 van 26 januari 2021 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2020 (SGR 19/7011) het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 gegrond verklaard en bepaald dat primair besluit 1 komt te vervallen (lees: wordt herroepen). Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 21/1750.
1.2.
Met primair besluit 2 van 26 januari 2021 heeft het college besloten dat hij geen dwangsom is verschuldigd. Met bestreden besluit 2 van 10 augustus 2021 is het college bij dat besluit gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 21/6117.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Eiseres heeft in de periode van 20 januari 2012 tot en met 1 april 2018 een bijstandsuitkering in de vorm van een lening ontvangen, eerst op grond van de Wet Werk en Bijstand en daarna op grond van de Participatiewet (Pw). Aan die lening had het college onder andere de voorwaarde verbonden dat eiseres moest meewerken aan het (onderzoek naar) het vestigen van een krediethypotheek. In primair besluit 1 heeft het college een bedrag van € 77.200,20 aan (als lening) uitbetaalde bijstand van eiseres teruggevorderd omdat eiseres volgens het college niet meewerkt aan het onderzoek of het vestigen van een krediethypotheek mogelijk is. In de beslissing op bezwaar van 23 september 2019 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering gematigd naar € 41.500,-.
2.2.
In de uitspraak van 12 november 2020 (SGR 19/7011) heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 23 september 2019 gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat het ervoor moet worden gehouden dat het college, na ontvangst van de boedelscheiding, niet heeft onderzocht of met de tot dan toe aanwezige gegevens een krediethypotheek gevestigd kon worden of welke gegevens nog ontbraken. Nu geen beoordeling van de in januari 2018 door eiseres ingeleverde gegevens heeft plaatsgevonden, valt niet uit te sluiten dat deze gegevens voldoende zijn om het onderzoek te kunnen afronden. Dit betekent dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet aan haar medewerkingsplicht heeft voldaan. Het college dient de door eiseres overgelegde stukken te beoordelen en aan de hand daarvan de vervolgstappen te bepalen. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 23 september 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.3.
Op 19 januari 2021 heeft eiseres het college een ingebrekestelling gestuurd omdat volgens haar niet op tijd een nieuwe beslissing op haar bezwaar tegen primair besluit 1 is genomen.
2.4.
In bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 gegrond verklaard en besloten dat primair besluit 1 komt te vervallen. Het college geeft daarvoor de reden dat niet is komen vast te staan dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek ter zekerheidsstelling van de als lening verstrekte bijstand. Verder schrijft het college dat nadere besluitvorming volgt over de wijze waarop de als geldlening verstrekte bijstand wordt ingevorderd.
2.5.
In primair besluit 2, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 2, stelt het college zich op standpunt dat hij binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen. De termijn om een nieuw besluit op bezwaar te nemen eindigde op 6 januari 2021. Het college heeft de ingebrekestelling op zijn vroegst op 20 januari 2021 ontvangen. Bestreden besluit 1 is op 26 januari 2021 genomen en op 27 januari 2021 verzonden. Dit is voor het verstrijken van de termijn van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom stelt het college geen dwangsom te zijn verschuldigd.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het college de opdracht van de rechtbank uitgevoerd?
3. Eiseres betoogt dat het college onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 12 november 2020. Het college blijft een eigen koers varen en eiseres onder druk zetten om bepaalde handelingen te verrichten zonder dat op juiste en inhoudelijke wijze is beslist. Het college diende onderzoek te doen naar de bekende gegevens en een besluit te nemen over de overwaarde en/of het vermogen van eiseres. Aansluitend moet dan worden bezien wat het gevolg daarvan is. Het college heeft dit onderzoek niet gedaan, maar laat eiseres in bestreden besluit 1 wel weten dat nadere besluitvorming volgt over de wijze waarop de bijstand wordt ingevorderd. Van invordering kan echter geen sprake zijn, nu het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet aan haar medewerkingsverplichting heeft voldaan.
3.1.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 12 november 2020 het college is opgedragen de door eiseres overgelegde stukken te beoordelen en aan de hand daarvan te bepalen wat de vervolgstappen zijn. Naar aanleiding van de uitspraak heeft het college bestreden besluit 1 genomen. De rechtbank stelt vast dat dit besluit slechts strekt tot herroeping van primair besluit 1. Verder wordt eiseres daarin medegedeeld dat zij nog nadere besluitvorming ontvangt over de invordering van haar bijstandsuitkering. Van enig onderzoek van het college naar de door eiseres overgelegde stukken voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 1 is echter niet gebleken. De rechtbank is daarom met eiseres van oordeel dat het college onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Bestreden besluit 1 is daarmee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen.
3.2.
Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat brieven aan eiseres zijn gestuurd waarin de visie van het college over het vestigen van een krediethypotheek is uiteengezet. Voor zover het college hiermee bedoelt te betogen dat het hiervoor genoemde onderzoek na het nemen van bestreden besluit 1 alsnog is verricht, volgt de rechtbank dit niet. In het dossier bevinden zich een brief van 4 februari 2021 en e-mail van 5 maart 2021. Uit deze brief en e-mail blijkt niet dat het college alsnog onderzoek heeft verricht naar de door eiseres overlegde stukken. In de brief van 4 februari 2021 verzoekt het college eiseres slechts om een afschrift van een notariële akte van verdeling te overleggen en de e-mail van 5 maart 2021 betreft alleen een nadere toelichting van het college op deze brief. Wat betreft de e-mail van 5 maart 2021 merkt de rechtbank nog het volgende op. In de e-mail van 5 maart 2021 schrijft het college dat eiseres de afgelopen jaren geen medewerking heeft verleend aan het vestigen van een krediethypotheek, wat volgens het college blijkt uit het feit dat geen krediethypotheek is gevestigd. Het college miskent hiermee het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 12 november 2020 dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet aan haar medewerkingsverplichting heeft voldaan, welk oordeel het college in bestreden besluit 1 heeft overgenomen.
3.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en bestreden besluit 1 vernietigen.
Heeft het college terecht besloten dat hij geen dwangsom heeft verbeurd?
4. Eiseres betoogt dat het college een dwangsom heeft verbeurd over de periode van 22 januari 2021 tot en met 27 januari 2021. Volgens eiseres dient een schriftelijke ingebrekestelling te zijn verzonden, maar is het college de dwangsom verschuldigd vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken. Verder heeft het college geen besluit genomen dat in overeenstemming is met de uitspraak van de rechtbank. Ook daarom heeft het college een dwangsom verbeurd, aldus eiseres.
4.1.
Niet in geschil is dat het college na de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2020 niet op tijd een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
4.2.
In tegenstelling tot wat eiseres betoogt, is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken én het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit staat in artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
4.3.
Na de ingebrekestelling van 19 januari 2021 heeft het college alsnog binnen twee weken beslist door bestreden besluit 1 op 26 januari 2021 te nemen. Het college heeft daarom terecht bepaald dat hij geen dwangsom aan eiseres is verschuldigd. Dat bestreden besluit 1 niet in overeenstemming is met de eerdere uitspraak van de rechtbank, doet daar niet aan af.
4.4.
Het betoog slaagt niet. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep met zaaknummer SGR 21/6117 tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Eiseres krijgt in die zaak geen gelijk. Zij krijgt het in die zaak betaalde griffierecht daarom niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
6. Het beroep met zaaknummer SGR 21/1750 is gegrond omdat bestreden besluit 1 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluit 1. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat zij daarvoor over onvoldoende informatie beschikt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2020. Gelet op de lange duur van het geschil, die mede het gevolg is van perioden van stilzitten door het college, alsmede de onzekerheid die dit voor eiseres met zich brengt, dringt de rechtbank er in het belang van beide partijen bij het college op aan om in het nieuw te nemen besluit een definitieve beslissing te nemen over het al dan niet terug- en invorderen van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering.
6.1.
Omdat het beroep met zaaknummer SGR 21/1750 gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/6117 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/1750 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het door eiseres in het beroep met zaaknummer SGR 21/1750 betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in het beroep met zaaknummer SGR 21/1750 tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.