ECLI:NL:RBDHA:2024:9397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingediend door eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn asielaanvraag op 27 augustus 2022 ingediend, waarna de Staatssecretaris op 19 oktober 2022 Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. Dit verzoek werd door Oostenrijk op 31 oktober 2022 geaccepteerd, wat betekende dat Nederland uiterlijk zes maanden na deze datum, dus op 1 mei 2023, verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, maar dat eiser zijn beroep prematuur heeft ingesteld. Dit is het gevolg van het feit dat op 27 september 2022 een besluit van kracht werd dat de beslistermijnen voor asielaanvragen die nog niet waren verstreken met negen maanden verlengde. Hierdoor was de termijn voor de beslissing op de aanvraag van eiser nog niet verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13544
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 42
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 27 augustus 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
19 oktober 2022 heeft verweerder Oostenrijk verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening terug te nemen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 31 oktober 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient Nederland eiser uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek door Duitsland, over te dragen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig is overgedragen en dat verweerder op 1 mei 2023 (zes maanden na 31 oktober 2022) verantwoordelijk is geworden voor de
behandeling van het asielverzoek van eiser. Dat betekent dat verweerder met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, uiterlijk op 1 november 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.
Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op
27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 mei 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.