ECLI:NL:RBDHA:2024:9365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
09/119917-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met poging doodslag en heling van een gestolen voertuig

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die op 10 mei 2023 op de snelweg A4 en in Den Hoorn gevaarlijk verkeersgedrag vertoonde. De verdachte werd beschuldigd van het schenden van verkeersregels, poging tot doodslag door een politieagent aan te rijden, en heling van een gestolen Jeep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, maar sprak hem vrij van de poging doodslag en heling, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met een rijontzegging van achttien maanden. De verdachte had al meer dan zes maanden in voorarrest gezeten, waardoor hij op vrije voeten kwam. De rechtbank overwoog dat de verdachte op een minder ingrijpende manier had kunnen worden aangehouden, wat leidde tot een strafvermindering. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de poging doodslag, omdat de verklaring van de agent niet voldoende was ondersteund door ander bewijs. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor de heling, omdat Nederland geen rechtsmacht had. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijk proces en de rol van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/119917-23
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](gedagvaard als
[verdachte]),
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] (Algerije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 december 2023. De verdachte werd tijdens die zitting bijgestaan door zijn toenmalige raadsman mr. J. Klein Molekamp. Het onderzoek is daarna bij tussenvonnis van 22 december 2023 heropend. Na heropening van het onderzoek is de zaak overgenomen door de huidige raadsman van de verdachte mr. Y. Moszkowicz. Het onderzoek is vervolgens op de terechtzittingen van 8 maart 2024 (pro forma) en 4 juni 2024 (inhoudelijke behandeling) voortgezet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn (toenmalige en huidige) raadslieden mr. Klein Molekamp en mr. Moszkowicz naar voren is gebracht.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd, te weten [benadeelde] . Op de zitting van 8 december 2023 is de vordering van de benadeelde partij toegelicht door de gemachtigde [naam 1] . Op de zitting van 4 juni 2024 is namens de benadeelde partij ter zitting verschenen de gemachtigde [naam 2] .

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een auto (Jeep) vanuit stilstand naar achteren is gaan rijden terwijl die [benadeelde] tussen een politieauto (Audi) met openstaande deur en de door verdachte bestuurde auto stond, tengevolge waarvan die [benadeelde] geplet dreigde te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto (Jeep) vanuit stilstand naar achteren is gaan rijden terwijl die [benadeelde] tussen een politieauto (Audi) met openstaande deur en de door verdachte bestuurde auto stond, tengevolge waarvan die [benadeelde] geplet dreigde te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Rotterdam en/of Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, in elk geval in de provincie Zuid-Holland, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), de Rijksweg A15 en/of de Rijksweg A20 en/of de Rijksweg A4 en/of de Noordhoornseweg en/of een of meer ander(e) weg(en), zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door als bestuurder van een auto op deze wegen:
- met een te hoge snelheid te rijden en/of
- andere voertuigen rechts in te halen en/of
- onvoldoende afstand met voor hem rijdende voertuigen te houden en/of
- zigzaggend tussen andere voertuigen te rijden en/of
- over (een) vluchtstro(o)k(en) te rijden en/of
- op een vluchtstrook stil te gaan staan en/of (vervolgens) achteruit rijdende een toerit van de Rijksweg A4 op te rijden en/of
- tegen een brugleuning aan te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Rotterdam en/of Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, in elk geval in de provincie Zuid-Holland als bestuurder van een voertuig (), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A15 en/of de Rijksweg A20 en/of de Rijksweg A4 en/of de Noordhoornseweg en/of een of meer ander(e) weg(en),
- met een te hoge snelheid te rijden en/of
- andere voertuigen rechts in te halen en/of
- onvoldoende afstand met voor hem rijdende voertuigen te houden en/of
- zigzaggend tussen andere voertuigen te rijden en/of
- over (een) vluchtstro(o)k(en) te rijden en/of
- op een vluchtstrook stil te gaan staan en/of (vervolgens) achteruit rijdende een toerit van de Rijksweg A4 op te rijden en/of
- tegen een brugleuning aan te rijden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3
hij op of omstreeks 10 mei 2023 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, een auto (Jeep Renegade), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2023 tot en met 10 mei 2023 te AULNAY-SOUS-BOIS te Frankrijk een auto (Jeep Renegade), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Inleiding

Op 10 mei 2023 omstreeks 11.50 uur kreeg de politie de melding dat een voertuig, naar bleek een grijze Jeep Renegade met een Frans kenteken, nabij Rotterdam op de snelweg A4 in de richting van Den Haag gevaarlijk rijgedrag vertoonde. De bestuurder van dit voertuig bleek later de verdachte te zijn. Het voertuig werd door een politie-eenheid op de A4 gezien,
waarna een volgteken werd gegeven. De verdachte voldeed niet aan dit volgteken, een wilde achtervolging door meerdere politie-eenheden volgde. Op de kruising van de Hoefslagendreef met De Gantel in Den Hoorn werd het voertuig van de verdachte klemgereden door het politievoertuig waarin de verbalisanten [verbalisant] en [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) zich bevonden. [verbalisant] was de bestuurder, [benadeelde] de bijrijder.
Voordat de verdachte kon worden aangehouden, heeft [benadeelde] meerdere schoten gelost in de richting van de verdachte. De verdachte werd daarbij door een kogel in het bovenlichaam getroffen.
Het voertuig waarin de verdachte reed, bleek in de eerste week van mei 2023 gestolen te zijn in Frankrijk.
De verdachte wordt – samengevat – verweten dat hij, nadat het voertuig dat hij bestuurde was klemgereden door het politievoertuig met daarin [verbalisant] en [benadeelde] , achteruit is gaan rijden terwijl [benadeelde] inmiddels achter het geopende portier van de politieauto stond en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling (feit 1). Daarnaast wordt hem verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (zeer) gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5a dan wel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) (feit 2) en aan heling dan wel diefstal van een auto (feit 3).

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank overweegt ambtshalve dat Nederland ten aanzien van feit 3 subsidiair geen rechtsmacht heeft gevestigd. De ten laste gelegde diefstal zou hebben plaatsgevonden in Frankrijk, de verdachte is geen Nederlander en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Evenmin is gebleken dat één van de andere situaties als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan de orde is.
De rechtbank zal de officier van justitie wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk verklaren ter zake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde. Niet is gebleken van beletselen om de officier van justitie in de strafvervolging ter zake van het overig ten laste gelegde te ontvangen.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde en dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De toenmalige raadsman van de verdachte mr. Klein Molekamp heeft ter zitting van 8 december 2023 vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 en 3 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
De huidige raadsman van de verdachte mr. Moszkowicz heeft ter zitting van 4 juni 2024 gepersisteerd bij zijn verzoeken, als verwoord in zijn e-mailbericht van 24 mei 2024.
Hij heeft om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht, zodat [benadeelde] op zitting als getuige (nader) kan worden gehoord.
Verder is het volgens de raadsman noodzakelijk dat de uitkomst van een eventuele strafzaak tegen [benadeelde] wordt afgewacht en dat het gehele dossier van de Rijksrecherche aan het dossier van de onderhavige zaak wordt toegevoegd. Voorts moet, gelet op de verklaring van [naam 4] als getuige bij de rechter-commissaris, het technisch onderzoek worden overgedaan. [benadeelde] heeft zijn verbaliseringsplicht geschonden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan [benadeelde] op te dragen een proces-verbaal op te maken over zijn handelingen ten tijde van de arrestatie van de verdachte. Ook heeft de raadsman verzocht alle camerabeelden “PCO Gantel” aan het dossier toe te voegen en de politie een aanvullend proces-verbaal op te laten maken dat antwoord geeft op de vraag waarom deze beelden niet aan het dossier zijn toegevoegd.
Het vorenstaande is naar de mening van de raadsman niet alleen relevant voor de vraag of het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar ook voor de vraag of er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek met als gevolg bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
4.3
Beoordeling van de tenlastelegging
4.3.1
Het verzoek tot het ter zitting horen van [benadeelde] als getuige
Op 22 mei 2024 is [benadeelde] op verzoek van de verdediging als getuige door de rechter-commissaris gehoord. In dat verhoor heeft hij verklaard te blijven bij de verklaringen, opgenomen in zijn aangifte en afgelegd bij de Rijksrecherche. Vervolgens heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Kort voor dit verhoor was [benadeelde] ervan op de hoogte gebracht dat het openbaar ministerie hem op basis van het Rijksrechercheonderzoek verdacht van overtreding van artikel 372 Sr, waarbij het onderzoek zich richtte op de vraag of hij al dan niet rechtmatig gebruik had gemaakt van zijn dienstwapen bij de aanhouding van de verdachte [verdachte] .
De rechtbank overweegt dat het belang van de verdediging om [benadeelde] ten aanzien van feit 1 als getuige te horen evident is. [benadeelde] is weliswaar door de rechter-commissaris gehoord als getuige maar de verdediging heeft geen gelegenheid gehad om de getuige kritisch en tot in details te ondervragen. Dit terwijl bij een eventuele bewezenverklaring van feit 1 groot gewicht zal toekomen aan de belastende verklaringen van [benadeelde] .
De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat [benadeelde] op korte termijn het standpunt dat hij bij de rechter-commissaris heeft ingenomen zal wijzigen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het openbaar ministerie zich nog aan het beraden is over de beslissing om [benadeelde] al dan niet te vervolgen.
Hiernaast zijn er aanwijzingen dat de psychische en/of lichamelijke gezondheid van [benadeelde] door het afleggen van een verklaring ter zitting in gevaar wordt gebracht. De rechter-commissaris is eerder - in november 2023 - niet overgegaan tot het horen van [benadeelde] als getuige na diens verzoek af te zien van een getuigenverhoor op de grond dat zijn gezondheidstoestand daardoor in gevaar kon worden gebracht. Tijdens het verhoor op 22 mei 2024 was [benadeelde] meerdere malen emotioneel. Zijn raadsman heeft ook toen naar voren gebracht dat een verhoor schadelijk kan zijn voor zijn gezondheid.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat [benadeelde] binnen een aanvaardbare termijn ter zitting behoorlijk als getuige gehoord kan worden. Daarom moet nu het belang van een spoedige afhandeling van deze strafzaak prevaleren boven het belang van de verdediging om [benadeelde] ter zitting als getuige te horen.
Het verzoek van de verdediging om [benadeelde] ter zitting te horen als getuige wordt dan ook afgewezen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
[benadeelde] heeft verklaard dat hij, nadat het voertuig van de verdachte was klemgereden, uit het politievoertuig was gestapt om de verdachte te kunnen aanhouden. Hierbij kwam hij in een driehoek te staan met aan de ene zijde het voertuig van de verdachte (dat met de rechtervoorkant tegen een brugleuning stond) en aan de andere zijde het politievoertuig (dat met de rechterzijkant tegen de linkerachterkant van het voertuig van de verdachte stond). [benadeelde] heeft verklaard dat hij zich op dat moment tussen het politievoertuig en het openstaande portier van dat politievoertuig bevond. Volgens [benadeelde] reed de verdachte vervolgens achteruit. Uit de verklaring van [benadeelde] volgt dat hij hierdoor klem kwam te zitten tussen het openstaande portier en het politievoertuig en hij daardoor geplet dreigde te worden.
De verklaring van [benadeelde] wordt op dit punt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft de - ook door de rechter-commissaris gehoorde - getuige [naam 4] weliswaar verklaard gezien te hebben dat [benadeelde] in een driehoek kwam te staan tussen het voertuig van de verdachte en het politievoertuig en dat [benadeelde] heeft ‘meebewogen’ met het voertuig van de verdachte, maar uit haar verklaring komt niet naar voren dat [benadeelde] door het achteruitrijden van het voertuig van de verdachte klem kwam te zitten en hij geplet dreigde te worden. In de overige bewijsmiddelen kan ook geen ondersteuning van dat essentiële onderdeel van de verklaring van [benadeelde] worden gevonden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat een bewezenverklaring in beslissende mate op de verklaring van [benadeelde] zou rusten, terwijl de verdediging niet de gelegenheid heeft gekregen deze getuige behoorlijk te ondervragen.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechtbank onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige (zie HR 20 april 2021, 2021:576, r.o. 2.12.2).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende compenserende factoren aanwezig als hiervoor bedoeld. Weliswaar heeft de verdediging bij de rechter-commissaris enige vragen aan de getuige [benadeelde] kunnen stellen, maar bij vragen over de feitelijke toedracht van het incident op de brug heeft de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen.
Bewezenverklaring van het ten laste gelegde mede op grond van de verklaring van [benadeelde] zou daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming zijn met het recht op een eerlijk proces, dat wordt gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte met zijn auto zodanig naar achteren is gereden dat [benadeelde] daardoor geplet dreigde te worden.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Deze conclusie brengt mee dat de verzoeken van de raadsman die betrekking hebben op de beoordeling van dit feit wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 primair met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 11, onderzoek Spanje / DH5R023040, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 240).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2023;
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant] , opgemaakt op 12 mei 2023 (p. 107-110);
3. Het geschrift, te weten een aangifte van [benadeelde] , d.d. 15 mei 2023 (p. 131-137);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 mei 2023 (p. 27-28);
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] , opgemaakt op 15 mei 2023 (p. 61-62).
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte de ten laste gelegde verkeersgedragingen heeft verricht, te weten:
- met een te hoge snelheid rijden;
- andere voertuigen rechts inhalen;
- onvoldoende afstand houden met voor hem rijdende voertuigen;
- zigzaggend tussen andere voertuigen rijden;
- over vluchtstroken rijden;
- op een vluchtstrook stilstaan en vervolgens achteruit een toerit van de A4 oprijden;
- tegen een brugleuning aanrijden.
De verdachte heeft deze gedragingen ook bekend.
Voorts kunnen deze gedragingen naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt worden als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW 1994.
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. In deze zaak heeft de verdachte gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De verdachte heeft verklaard dat hij voor het bijwonen van een bruiloft uit Parijs naar Brussel was gegaan, met de geleende auto boodschappen was gaan doen en daarbij ongewild in Nederland terecht was gekomen. Hij heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk terug naar Brussel wilde. De verdachte heeft daarbij doelbewust diverse verkeersovertredingen begaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. De rechtbank acht daarom bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.4
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit het verhandelde op zitting en het dossier is niet gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de auto waarin hij reed van diefstal afkomstig was.
De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 10 mei 2023 in de provincie Zuid-Holland, als bestuurder van een voertuig, auto, daarmee rijdende op de wegen de Rijksweg A15 en de Rijksweg A20 en de Rijksweg A4 en de Noordhoornseweg
te Den Hoorn, gemeente Midden-Delflanden andere wegen, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door als bestuurder van een auto op deze wegen:
- met een te hoge snelheid te rijden en
- andere voertuigen rechts in te halen en
- onvoldoende afstand met voor hem rijdende voertuigen te houden en
- zigzaggend tussen andere voertuigen te rijden en
- over vluchtstroken te rijden en
- op een vluchtstrook stil te gaan staan en vervolgens achteruit rijdende een toerit van de Rijksweg A4 op te rijden en
- tegen een brugleuning aan te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De toenmalige raadsman mr. Klein Molekamp heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het door de politie gebruikte disproportionele geweld.
De huidige raadsman mr. Moszkowicz heeft, zoals onder 4.2 vermeld, om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht en geen (gewijzigd) standpunt ten aanzien van de strafoplegging ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels ernstig geschonden. De verdachte heeft zich daarmee op de weg volstrekt onverantwoordelijk gedragen. Hij heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Daar komt bij dat verdachte nauwelijks inzicht heeft getoond in de ernst van zijn handelen en het gevaar dat hij daarmee voor anderen heeft veroorzaakt. Het is niet aan hem te danken dat niemand als gevolg van zijn gedrag (ernstig) lichamelijk letsel heeft opgelopen of is overleden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 februari 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het ernstig gevaarzettend karakter van het delict, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging aangewezen.
Voor de strafoplegging voor overtreding van artikel 5a WVW 1994 bestaan geen LOVS-oriëntatiepunten die de rechtbank als uitgangspunt voor de strafoplegging zou kunnen nemen. De rechtbank is van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van wat langere duur recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank voor dit feit in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank in het belang van de verkeersveiligheid ook oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden op zijn plaats..
Vormverzuim
[benadeelde] heeft de verdachte bij diens aanhouding met zijn dienstwapen neergeschoten. De verdachte is geraakt op borsthoogte en heeft ernstig letsel in zijn bovenlichaam opgelopen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het doel dat [benadeelde] nastreefde, te weten het onmiddellijk aanhouden van de verdachte, het vuurwapengebruik in dit geval niet rechtvaardigde. Naar het oordeel van de rechtbank had dit doel op een andere, minder ingrijpende manier kunnen worden bereikt.
Hoewel sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte weggebruikers en vervolgens, in diens perceptie, [benadeelde] in (levens)gevaar had gebracht, was de verdachte inmiddels te voet en zijn er geen aanwijzingen dat hij een onmiddellijk (dreigend) gevaar voor anderen vormde, bijvoorbeeld omdat hij over een (vuur)wapen zou beschikken.
Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte uit het zicht van [benadeelde] dreigde te raken. Bovendien waren meerdere politie-eenheden in de directe omgeving aanwezig dan wel onderweg, die konden assisteren bij het aanhouden van de verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden het vuurwapengebruik door [benadeelde] niet in overeenstemming is geweest met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dit levert een vormverzuim op dat naar het oordeel van de rechtbank moet leiden tot strafvermindering op de voet van artikel 359a Sv.
Gelet op de ernst van het vastgestelde verzuim, zal de rechtbank de in beginsel op te leggen gevangenisstraf met een maand verminderen en hem een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Nu de rechtbank dit vormverzuim heeft vastgesteld, worden de verzoeken van de raadsman die daarop zien wegens een gebrek aan belang afgewezen.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen. De verdachte heeft de op te leggen straf reeds in voorlopige hechtenis ondergaan.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2024.