ECLI:NL:RBDHA:2024:934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL23.14191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Armeense eiser met beroep op militaire dienstplicht en veilig land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van een Armeense eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 15 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 mei 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Armenië zal worden opgeroepen voor militaire dienst en vreest vervolging vanwege zijn weigering om te dienen. De rechtbank heeft op 29 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geloofwaardig acht dat de eiser is opgeroepen voor de Armeense krijgsmacht, maar dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Armenië is aangewezen als veilig land van herkomst, en de rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie daar niet veilig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. B.S. Bernard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
2. Eiser heeft de Armeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 15 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 10 mei 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiser heeft op 10 mei 2023 beroep ingesteld. Op 23 mei 2023 heeft de staatssecretaris aan aanvullend besluit genomen waarbij het aanvankelijk uitgevaardigde terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn opgeheven.
4. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Bulegemova als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
5. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen vier weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden in het dossier.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
8. Eiser legt aan zijn asielaanvraag voor zover hier van belang, ten grondslag dat hij twee keer is opgeroepen voor het Armeense leger en dat hij bij terugkeer naar Armenië zal worden ingezet bij het gewapend conflict met Azerbeidzjan in de enclave Nagorno-Karabach. Ook vreest eiser dat hij in Armenië wordt vervolgd en bestraft omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen.
Het bestreden besluit
9. De staatssecretaris acht geloofwaardig dat eiser is opgeroepen voor de Armeense krijgsmacht. Eiser heeft echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om die reden gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris neemt hierbij onder meer in aanmerking dat Armenië is aangewezen als veilig land van herkomst. De asielaanvraag is daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De beoordeling
10. Op grond van artikel 3.36, tweede lid, aanhef en onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kunnen daden van vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag [1] onder meer de vorm aannemen van vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.
11. In het beleid zoals neergelegd in onderdeel C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat op welke wijze wordt onderzocht of de vreemdeling gegronde vrees heeft voor vervolging wegens dienstweigering of desertie. De IND [2] toetst eerst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven. Pas als daarvan geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren. Het feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de IND op zichzelf onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.
12. Eiser voert in de eerste plaats aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat niet is gebleken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd in het conflict in Nagorno-Karabach. Die stelling faalt. Het enkele feit dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het geweld in Nagorno-Karabach heeft veroordeeld en de strijdende partijen heeft opgeroepen de gevechten te staken, is daarvoor niet voldoende. Dit betekent dat, ook als aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Armenië als dienstplichtig reservist zou worden ingezet in Nagorno-Karabach, dit niet tot de conclusie leidt dat alleen daarom al sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Eisers stelling dat van hem niet kan verwacht worden dat hij stukken overlegt die zijn persoon betreffen voor de beoordeling of hij als dienstplichtig reservist te maken krijgt met een reëel risico op ernstige schade, treft om die reden evenmin doel. Daar komt nog bij dat eiser de oproepen die hij stelt te hebben ontvangen niet heeft overgelegd, zodat aan de hand daarvan niet kan worden vastgesteld dat eiser inderdaad zal worden ingezet in het conflict in Nagorno-Karabach.
12. Eiser voert verder aan dat hij door zijn weigering gehoor te geven aan de oproepen onevenredig zal worden bestraft. Eiser verwijst hiervoor naar het thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van januari 2023 over militaire dienst en mobilisatie in Armenië. Daarin staat dat voor ontduiking van de militaire dienstplicht en het niet gehoor geven aan mobilisatie een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar kan worden opgelegd. In geval van oorlog of een gewapend conflict wordt de strafbedreiging verhoogd naar zes tot twaalf jaar. Zoals het beleid van de staatssecretaris vermeldt, is het enkele feit dat voor desertie of de weigering de militaire dienstplicht te vervullen een gevangenisstraf kan worden opgelegd, onvoldoende om aan te merken als daad van vervolging. De strafbedreiging moet onevenredig (en/of discriminatoir) zijn. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van enkele jaren voor dienstplichtontduiking niet zonder meer als onevenredig kan worden aangemerkt. Eiser wijst daarnaast op het gewapend conflict in Nagorno-Karabach, waardoor hij het risico loopt op een aanmerkelijk hogere gevangenisstraf van zes tot twaalf jaar. Daarover heeft de staatssecretaris zich echter terecht op het standpunt gesteld dat uit hetzelfde ambtsbericht blijkt dat in Armenië veel strafzaken van dienstweigeraars zijn gesloten zonder dat tot strafvervolging over is gegaan en dat er geen voorbeelden bekend zijn van strafoplegging als gevolg van weigering van de militaire dienstplicht in Armenië. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in Armenië geconfronteerd zal worden met onevenredige bestraffing.
12. Eiser stelt tot slot dat er in Armenië voor zijn situatie (als reservist) niet is voorzien in een alternatieve dienstplicht. Dat leidt echter evenmin tot de conclusie dat eiser vluchteling is. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is van ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren. De enkele verklaring in het gehoor veilig land van herkomst dat hij niet wil vechten omdat in de bijbel staat dat je niet mag doden is daarvoor onvoldoende.
15. De staatssecretaris heeft Armenië aangewezen als veilig land van herkomst. Niet in geschil is dat eiser niet valt onder één van de categorieën die daarvan zijn uitgezonderd. Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken dat Armenië voor hem persoonlijk niet veilig is. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is eiser daar niet in geslaagd. Zijn asielaanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft echter terecht beroep ingesteld, aangezien de staatssecretaris daarin aanleiding heeft gezien een aanvullend besluit te nemen en het terugkeerbesluit en het inreisverbod op te heffen. De staatssecretaris moet daarom de proceskosten van eiser betalen. Deze worden vastgesteld op € 875,- voor het indienen van het beroepschrift. [3] Omdat de zitting niet ging over het aanvullend besluit ziet de rechtbank in de aanwezigheid van de gemachtigde ter zitting geen aanleiding een hoger bedrag toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag van Genéve van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1965, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.