ECLI:NL:RBDHA:2024:9335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/09/625555 / HA ZA 22-193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor gemiste melkinkomsten door onrechtmatig besluit in fosfaatzaak

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit vier partijen, schadevergoeding gevorderd van de Staat der Nederlanden wegens gemiste melkinkomsten als gevolg van een onrechtmatig besluit van 5 maart 2015. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen uitgesproken waarin al een deel van de schadeposten was vastgesteld. De huidige procedure richt zich specifiek op de schade die voortvloeit uit de afvoer van 12 melkkoeien tussen 2015 en 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overeenstemming is over de berekeningsmethode van de gemiste melkinkomsten, maar dat er geschil bestaat over de hoogte van het melksaldo en de kostencomponenten daarvan. Eisers hebben een schadebedrag van € 173.057,25 berekend, terwijl de Staat een bedrag van € 111.057,31 heeft voorgesteld na herberekening van de kosten. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de berekening van de Staat correct is, met een uiteindelijke schadevergoeding van € 108.057,31 aan gemiste melkinkomsten. Daarnaast zijn er bedragen toegewezen voor wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 8.905,33. De provisionele vordering van eisers is afgewezen, en de proceskosten in het incident zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/625555 / HA ZA 22-193
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van

1..[eiser 1] , te [plaats 1] ,2. [eiser 2] , te [plaats 2] ,3. [eiser 3] , te [plaats 1] ,4. [eiser 4] , te [plaats 1] ,

eisende partijen (in de hoofdzaak en in het incident (provisionele vordering)),
advocaat: mr. J.M.M. Kroon te Veenendaal,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit), te Den Haag,
gedaagde partij (in de hoofdzaak en in het incident (provisionele vordering)),
advocaat: mr. M.R. Botman te Den Haag.
De eisende partijen worden hierna gezamenlijk ‘ [eisers] ’ (mannelijk enkelvoud) genoemd. Gedaagde wordt hierna ‘de Staat’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 januari 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte nadere uitlating van [eisers] ,
  • de antwoordakte van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De indeling van dit vonnis

2.1.
De rechtbank heeft in de tussenvonnissen van 21 juni 2023 en 24 januari 2024 (hierna respectievelijk te noemen: ‘Tussenvonnis I’ en ‘Tussenvonnis II’) ten aanzien van het grootste deel van de door [eisers] gevorderde schadeposten reeds beslist. Zij volhardt in die beslissingen en de overwegingen waarop deze zijn gebaseerd. Alleen over het bedrag aan gemiste melkinkomsten over de jaren 2015 tot en met 2020 (door de afvoer van 12 melkkoeien) moet de rechtbank nog een beslissing nemen. Dat zal de rechtbank in de nrs. 2.2 t/m 2.22 van dit vonnis doen. Vervolgens komt de rechtbank tot een samenvattende eindbeoordeling van de (totale) schade die [eisers] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van 5 maart 2015, weergegeven onder nrs. 3.1 tot en met 3.5. Die beoordeling mondt uit in de beslissing die is opgenomen aan het slot van dit vonnis, onder nr. 4.
Wat is de omvang van de schade door de gemiste melkinkomsten?
2.2.
In Tussenvonnis II is vastgesteld dat over de berekeningsmethode van de gemiste melkinkomsten geen geschil tussen partijen bestaat. Deze schade moet worden berekend door de gemiddelde melkproductie per koe per jaar (waarover partijen het eens zijn) te vermenigvuldigen met 12 melkkoeien en het melksaldo per kilogram melk per jaar. Het geschil tussen partijen richt zich op de vraag wat het voor de 12 koeien te hanteren melksaldo is, en dan met name de (voer)kostencomponent daarvan. [eisers] heeft in zijn akte van 30 augustus 2023 het melksaldo als volgt berekend:
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.3. [eisers] heeft in de akte van 30 augustus 2023 de gemiste melkinkomsten van de 12 afgevoerde koeien, op basis van deze gegevens, berekend op een bedrag van in totaal € 173.057,25.
2.4.
In Tussenvonnis II is vastgesteld dat [eisers] een intensief bedrijf heeft. Hij kan zijn vee voor een deel voeden met voer van eigen land, maar niet volledig. [eisers] moet extra voer inkopen. De ‘voerkosten’ die [eisers] in zijn berekening meeneemt, zien alleen op die laatste kostenpost, dat wil zeggen de kosten van aangekocht voer en bijbehorende supplementen. Dat blijkt uit de jaarbalansen (producties 32 tot en met 36), waaraan de voerkosten in tabel 5 zijn ontleend. Uit die jaarbalansen blijkt ook uit welke componenten de toegerekende voerkosten allemaal bestaan. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de jaarbalans 2015 (productie 32). Daaruit blijkt dat de aan het melksaldo toegerekende voerkosten (€ 227.275,- voor gemiddeld 209,8 melkkoeien) uit de volgende kosten bestaan:
4511 Krachtvoer rundvee € 164.163,-
4512 Ruwvoer rundvee € 27.550,-
4513 Krachtvoervervangers rundvee € 28.992,-
4515 Krachtvoer jongvee -
4517 Overige voerkosten rundvee (vitaminen etc.) € 8.570,-
2.5.
De ‘overige toegerekende kosten’ die op het melksaldo zijn toegepast bestaan onder meer uit gezondheidskosten en veeverbetering. Ook omvat deze post mestafvoerkosten. Die mestafvoerkosten bedroegen in 2015 (voor de toenmalige veestapel van [eisers] ) in totaal € 3.001,- (zie ook jaarbalans 2015, p. 4 onder ‘overige toegerekende kosten, de leasekosten fosfaatrechten niet meegerekend).
2.6.
Naast de hierboven genoemde voerkosten en overige toegerekende kosten, heeft [eisers] ook kosten voor het produceren van voer op eigen land. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor zaaizaad, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Uit tabel 5 volgt dat die kosten voor zelf geproduceerd voer geen onderdeel zijn van de door [eisers] berekende melksaldi.
2.7.
De Staat neemt het standpunt in dat [eisers] voor het berekenen van de gemiste melkinkomsten van de 12 afgevoerde melkkoeien niet mag uitgaan van het melksaldo, zoals dat in tabel 5 is berekend. Dat melksaldo is volgens de Staat te hoog, omdat hierin de kosten van ingekocht ruwvoer (dat maar voor een beperkt deel van de veestapel moest worden ingekocht) zijn afgezet tegen
allekoeien voor
alleliters melk die zijn geproduceerd, dus ook de koeien die met zelf geproduceerd voer konden worden gevoederd. Wanneer [eisers] 12 extra koeien had gehad, had [eisers] voor die koeien méér ruwvoer moeten inkopen. Al die koeien hadden dus hogere ruwvoerkosten per liter melk gehad dan het bedrag aan ruwvoerkosten dat in tabel 5 is berekend, aldus de Staat. Ook de mestafzetkosten voor de 12 koeien zijn volgens de Staat hoger, omdat de mest van deze dieren niet op eigen land kan worden afgezet.
2.8.
De Staat heeft – in het verlengde van dit verweer – in randnummers 3.4.5 tot en met 3.5 van zijn akte van 22 november 2023 een eigen (her)berekening gemaakt van de voer- en mestafzetkosten van de 12 koeien. De Staat is daarbij voor de voerkosten uitgegaan van de normen uit het Handboek Kwalitatieve Informatie Veehouderij van de Universiteit van Wageningen (KWIN), dat wil zeggen een voerbehoefte van 14,5 kilogram droge stof per dag tegen een kostprijs van € 0,14 per kilogram per dag. Jaarlijks komt dat neer op € 740,95 per koe per jaar (€ 742,98 in een schrikkeljaar). Voor de mestafzetkosten voor de 12 koeien is de Staat uitgegaan van € 314,- per koe per jaar (31,4 ton mest per melkkoe tegen € 10,- mestafzetprijs per koe). De Staat heeft deze kosten afgetrokken van het door [eisers] berekende melksaldo. Om te voorkomen dat ruwvoerkosten en mestafzetkosten dubbel worden geteld, heeft de Staat ook (eerst) een correctie toegepast voor de ruwvoeraankoop en mestafzet die al wel door [eisers] in het melksaldo waren opgenomen (zie de antwoordakte van de Staat, randnummer 3.5). De Staat komt aldus na deze herberekening uit op een bedrag van € 111.057,31 aan gemiste melkinkomsten.
2.9.
[eisers] heeft in zijn akte van 21 februari 2024 gereageerd op dit verweer van de Staat. Volgens [eisers] is de herberekening van de Staat onjuist. Hij stelt dat de Staat voor een goede herberekening eerst
allevoerkosten (en mestafzetkosten) per liter melk op het melksaldo had moeten corrigeren, alvorens de door de Staat genoemde (aan het KWIN ontleende) kosten voor de aankoop van ruwvoer en de afzet van mest van dit melksaldo af te trekken. [eisers] heeft een – volgens hem juiste – herberekening in tabel 14 (randnummer 9 van zijn akte) uiteengezet. Uit die herberekening blijkt, aldus [eisers] , dat de melksaldi en de gemiste melkinkomsten juist hoger uitkomen (ook hoger dan eerder door [eisers] berekend), namelijk op in totaal € 183.817,53.
2.10.
Evenals de Staat kan de rechtbank dit betoog van [eisers] niet volgen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.11.
Voor de begroting van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de totale melkinkomsten die [eisers] in werkelijkheid tussen 2015 en 2020 heeft ontvangen (met de huidige veestapel, zonder de 12 afgevoerde melkkoeien) en de totale melkinkomsten die hij over die periode zou hebben ontvangen als de 12 melkkoeien zouden zijn behouden (de hypothetische situatie). Het gaat, anders gezegd, om de
extranetto-inkomsten die [eisers] had ontvangen, als hij over de genoemde periode 12 melkkoeien méér zou hebben gehad. Om die gemiste melkinkomsten inzichtelijk te krijgen moet worden onderzocht:
  • i) welk bedrag [eisers] tussen 2015 en 2020 voor deze 12 koeien extra had ontvangen aan melkgeld en omzet en aanwas (
  • ii) welk bedrag hij dan eveneens, voor deze zelfde 12 melkkoeien, over diezelfde periode extra kwijt was geweest aan voerkosten en andere kosten die aan deze 12 koeien waren verbonden (
Het verschil tussen (i) en (ii) vormt de te vergoeden schade.
2.12.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat [eisers] reeds voor zijn bestaande veestapel extra ruwvoer moest aankopen. Hij produceerde op zijn eigen land niet genoeg voer voor alle dieren. [eisers] heeft tegenover het gemotiveerde verweer van de Staat niet onderbouwd dat hij, als hij boven op de bestaande veestapel nog 12 extra melkkoeien had gehad, die 12 extra koeien nog voor een deel met zelf geproduceerd ruwvoer had kunnen voeren. Daarom gaat de rechtbank met de Staat ervan uit dat deze 12 koeien volledig hadden moeten worden gevoederd met ingekocht ruwvoer. Voor de voerkosten van dit ruwvoer gaat de rechtbank uit van de (onvoldoende betwiste) berekening van de Staat op basis van de gegevens van het KWIN. Dat wil zeggen dat de rechtbank aanneemt dat voor de 12 koeien jaarlijks 14,5 kilogram per dag aan ruwvoer had moeten worden ingekocht, tegen een kiloprijs van € 0,14. Per koe en per kilogram melk, komt dat neer op de kosten zoals die door de Staat in de tabel in randnummer 3.4.7 van de antwoordakte van 22 november 2023 uiteen zijn gezet.
2.13.
De rechtbank volgt [eisers] niet in zijn stelling dat voor een juiste berekening van het melksaldo van de 12 melkkoeien eerst
allevoerkosten uit het melksaldo moeten worden gehaald. Hiervoor onder 2.4 is al inzichtelijk gemaakt dat de voerkosten die in het melksaldo zijn betrokken, niet alleen aangekocht
ruwvoer omvatten maar (vooral) ook aangekocht
krachtvoer en andere kosten zoals vitaminen. [eisers] heeft niet onderbouwd dat (en zo ja, waarom) voor de 12 koeien geen (of minder) krachtvoer had hoeven worden ingekocht. De rechtbank gaat ervan uit dat ook voor de 12 koeien eenzelfde hoeveelheid krachtvoer had moeten worden ingekocht als voor de rest van de (bestaande) veestapel. De rechtbank volgt de Staat dan ook in zijn stelling dat voor de berekening van het melksaldo van de 12 koeien alleen de
ruwvoercomponent moet worden gecorrigeerd.
2.14.
Naar de rechtbank begrijpt, bestaat over de door de Staat toegepaste correctie voor mestafzet geen geschil tussen partijen. [eisers] heeft in zijn akte erkend dat de mestafzetkosten van tussen de € 0.029 en € 0,031 per liter melk die de Staat hanteert, gangbare kosten zijn. De rechtbank zal de mestafzetkosten voor de 12 koeien dan ook corrigeren op de wijze zoals de Staat dat in de akte van 22 november 2023 heeft gedaan.
2.15.
De rechtbank is aldus, samengevat, van oordeel dat voor de berekening van de gemiste melkinkomsten van de 12 koeien moet worden uitgegaan van het melksaldo zoals de Staat dat onder randnummer 3.5 van zijn antwoordakte van 22 november 2023 heeft berekend (met een correctie van de ruwvoerkosten en de mestafzetkosten). Dit komt neer op een bedrag van opgeteld € 111.057,31.
2.16.
Partijen zijn – buiten de reikwijdte van de opdracht in Tussenvonnis II – in hun akten ook nog kort ingegaan op het verweer van de Staat dat op het bovenstaande bedrag nog een bedrag van € 5.220,- in mindering moet komen in verband met investeringskosten. De rechtbank heeft dit verweer in Tussenvonnis II (rechtsoverweging 2.13) al verworpen, omdat dit onvoldoende door de Staat was onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van die beslissing terug te komen.
2.17.
Daarmee resteert nog alleen het verweer van de Staat dat op het bedrag van € 111.057,31 nog een bedrag in mindering moeten komen voor extra kosten voor water, elektra, gas en personeel die [eisers] bij het behoud van de 12 koeien had moeten maken. [eisers] heeft in zijn akte op dit verweer van de Staat gereageerd. De Staat heeft daarop weer geantwoord. De rechtbank komt, op basis van wat partijen in hun akten hebben aangevoerd, tot het volgende oordeel.
2.18.
De rechtbank acht op zichzelf wel voldoende aannemelijk dat [eisers] bij behoud van de 12 melkkoeien enige extra energiekosten en waterkosten had gehad, voor onder meer het melken van de koeien met de melkmachine, het koelen van de tank en de schoonmaak. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat [eisers] in de hypothetische situatie met 12 koeien meer, enige extra personeelskosten had gehad voor de bedrijfsverzorging, omdat er dan 12 koeien méér moesten worden gemolken, gevoerd en verzorgd. Aan de andere kant acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de kosten voor loonwerk zouden zijn toegenomen, omdat het loonwerk – zo heeft [eisers] onvoldoende weersproken gesteld – ziet op werkzaamheden voor de bewerking van het land en de winning van ruwvoer (zaaien, maaien, ploegen, inkuilen). Die kosten zijn vast voor de werkzaamheden op het land en nemen niet toe als [eisers] meer vee houdt.
2.19.
In hoeverre de energie-, water- en personeelskosten met 12 koeien meer zouden zijn toegenomen, valt op basis van het partijdebat niet concreet vast te stellen. De rechtbank zal die kosten daarom schatten. De Staat heeft de extra kosten geschat op € 3.650,- per jaar voor 12 koeien. Die schatting vindt de rechtbank te hoog. De rechtbank licht dit toe.
2.20.
Uit de voorlopige jaarbalansen 2019 en 2020 (productie 36 [eisers] ) blijkt dat de jaarlijkse kosten van bedrijfsverzorging over die jaren gemiddeld ongeveer € 90.000,- waren en dat de jaarlijkse kosten voor gas, elektra en water gemiddeld iets meer dan € 17.000,- waren (uitgaande van respectievelijk gemiddeld 257 - 273 melkkoeien). Uitgaande van gemiddeld 265 koeien, komt dat neer op circa € 400,- aan kosten per koe.
2.21.
Met [eisers] acht de rechtbank evenwel aannemelijk dat de energie-, water- en personeelskosten niet recht evenredig zullen stijgen met elke extra koe, omdat een groot deel van die kosten ziet op min of meer vaste werkzaamheden/kosten die niet of nauwelijks zullen stijgen met 12 koeien meer, zoals het licht in de stal, het opstarten en reinigen van de melkmachine, het opstarten van het voeren en het schoonmaken van de stal. Bovendien heeft [eisers] (onvoldoende weersproken) gesteld dat hij de meeste werkzaamheden op het bedrijf zelf doet. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [eisers] het extra verzorgingswerk voor de 12 koeien niet volledig door derden zou laten uitvoeren, maar voor een groot deel zelf zou doen. De extra energie-, water- en personeelskosten voor de 12 koeien zullen, naar inschatting van de rechtbank, dan ook geen € 400,- per koe per jaar zijn (€ 4.800,- voor 12 koeien), maar een stuk lager uitvallen.
2.22.
Dit alles overwegende, acht de rechtbank een bedrag van € 500,- per jaar een redelijke schatting voor de extra energie-, water- en personeelskosten van 12 melkkoeien. Voor de periode 2015 tot en met 2020 komt dit neer op € 3.000,- (6 x € 500,-). Met aftrek van dit bedrag, komen de toewijsbare gemiste melkinkomsten uit op een bedrag van (€ 111.057,31 - € 3.000,- =) € 108.057,31.

3.Samenvatting

3.1.
Samengevat is aldus als door het onrechtmatige besluit geleden – en door de Staat te vergoeden – schade toewijsbaar:
  • een bedrag van € 108.057,31 aan gemiste melkinkomsten over de jaren 2015 tot en met 2020 (zie rov. 2.22 van dit vonnis),
  • een bedrag van € 1.104,- aan VVO’s (Tussenvonnis II, rov. 2.29),
  • een bedrag van € 3.940,- voor het rapport van Agro-advies (Tussenvonnis I, rov. 5.37).
Samen komt dit neer op een bedrag van € 113.101,31.
3.2.
[eisers] heeft ook vergoeding van wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, BW) gevorderd over dit bedrag, vanaf ‘de dag van verschuldigdheid’. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is die ingangsdatum te vaag en onbepaald. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding.
3.3.
In Tussenvonnis I, rov. 5.38, was al overwogen dat [eisers] aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Gelet op de hoogte van de toegewezen hoofdsom is het gevorderde bedrag van € 1.575,36 geheel toewijsbaar.
3.4.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt de Staat veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 2.837,-
- salaris advocaat € 5.787,- (3,0 punten × tarief V € 1.929,-)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 8.905,33
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.5.
De provisionele vordering is afgewezen, mede omdat de zaak niet – zoals was gevorderd – naar de schadestaat was verwezen maar de schade in deze procedure is begroot. Gelet op die uitkomst kan geen van partijen duidelijk als de in het ongelijk gestelde partij in het incident worden aangemerkt en acht de rechtbank het redelijk de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in de voorlopige voorziening (artikel 223 Rv)
4.1.
wijst de provisionele vordering af;
4.2.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat beide partijen de eigen kosten in het incident dragen;
in de hoofdzaak
4.3.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 113.101,31 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 17 februari 2022 tot aan de dag van volledige voldoening;
4.4.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 1.575,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.5.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van € 8.905,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt de Staat tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
type: 2431