ECLI:NL:RBDHA:2024:9324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/09/662587 / FA RK 24-1672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening partneralimentatie in het kader van geregistreerd partnerschap met vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 een beschikking gegeven in een procedure betreffende een voorlopige voorziening voor partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.Th. Klaver, verzocht de rechtbank om een voorlopige partneralimentatie van € 10.000,- per maand, met ingang van 1 januari 2024. De man, vertegenwoordigd door mr. V.K.S. Budhu Lall, voerde verweer en stelde dat de vaststellingsovereenkomst (VSO) die partijen op 31 augustus 2023 hadden gesloten, rechtsgeldig was en dat de vrouw geen aanspraak kon maken op alimentatie. De rechtbank oordeelde dat er in deze procedure geen plaats was voor een diepgaand onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de VSO, maar dat de vrouw wel recht had op een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud.

De rechtbank stelde vast dat de behoefte van de vrouw, berekend op basis van de hofnorm, € 4.739,- netto per maand bedroeg. Na aftrek van haar huidige netto inkomen van € 2.331,- per maand, resteerde een aanvullende behoefte van € 2.408,- netto per maand. De man werd beoordeeld op zijn draagkracht, die werd vastgesteld op € 1.027,- per maand. Aangezien de aanvullende behoefte van de vrouw hoger was dan de draagkracht van de man, werd de alimentatie vastgesteld op het bedrag van de draagkracht, zijnde € 1.629,- bruto per maand. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1672
Zaaknummer: C/09/662587
Datum beschikking: 6 mei 2024

Voorlopige voorziening

Beschikking op het op 6 maart 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver te Hoorn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift namens de vrouw;
  • de brief van 15 april 2024, met bijlagen, namens de vrouw;
  • de brief van 17 april 2024, met bijlagen, namens de man;
  • het verweerschrift namens de man.
Op 22 april 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat
.Zowel van de zijde van de vrouw als van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum] 2011 te [gemeente] .
  • Partijen zijn op 13 januari 2011 voorwaarden van geregistreerd partnerschap overeengekomen, waarin – voor zover hier van belang – een verhuiskostenregeling is afgesproken inhoudende dat bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap de man aan de vrouw € 400.000,- betaalt als tegemoetkoming in de door haar te maken verhuiskosten/herinrichtingskosten.
  • Op 31 augustus 2023 zijn partijen een vaststellingsovereenkomst (VSO) aangegaan, waarin zij – voor zover hier van belang – zijn overeengekomen:
  • dat de man als totaalbedrag € 520.000,- aan de vrouw zal betalen;

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 10.000,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van
1 januari 2024, althans een bedrag en ingangsdatum die de rechtbank juist oordeelt, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken
.

Standpunten van partijen

De vrouw stelt dat de VSO vernietigd is, omdat zij een beroep op dwaling heeft gedaan. De afspraak daarin, dat de vrouw geen aanspraak zou maken op alimentatie, is daarom niet rechtsgeldig. De vrouw stelt verder dat partijen tijdens hun partnerschap een hoge welstand genoten. Volgens de vrouw bedroeg het netto uitgavenpatroon van partijen € 195.550,- per jaar in de periode van 1 januari 2022 tot 28 juni 2023. De vrouw baseert haar behoefte op dit uitgavenpatroon. Verder stelt de vrouw dat zij momenteel een WW-uitkering ontvangt van
€ 3.141,52 bruto per maand en dat dit onvoldoende is om in haar behoefte te voorzien. De vrouw erkent dat zij momenteel in de woning van haar broer woont, maar zij geeft aan dat haar broer ernstig ziek is. Zij heeft al haar spaargeld aangewend om haar broer te helpen bij de aanschaf van deze woning, met het idee dat zij deels eigenaar van de woning zou worden. De vrouw stelt dat zij daarom geen eigen vermogen kan benutten om in haar levensonderhoud te voorzien. Ten aanzien van de draagkracht van de man stelt zij dat de man DGA is van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) en dat hij zichzelf een veel hoger salaris kan toekennen dan hij op dit moment doet. Daarnaast beschikt de man volgens de vrouw over een aanzienlijk vermogen, waaronder een niet met hypotheek belaste woning in Nederland, een woning in Portugal en een aandelenportefeuille. De vrouw stelt dat de man uit dit vermogen het nodige rendement kan halen. Verder stelt de vrouw dat de man recent een deal heeft gesloten via het bedrijf [bedrijfsnaam 2] , waarbij vrachtwagens zijn geleverd aan de Nederlandse staat en waarbij de man mogelijk miljoenen heeft verdiend.
De man doet een beroep op hetgeen partijen in de VSO zijn overeengekomen, namelijk dat de vrouw geen alimentatie zou vorderen. Verder voert hij aan dat de behoefte van de vrouw niet moet worden gebaseerd op de uitgaven van partijen in de periode van 1 januari 2022 tot 28 juni 2023, omdat er toen veel incidentele uitgaven waren waaronder een investering in zonnepanelen en kosten voor de trouwerij van zijn dochter. De man betwist dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft. Zij woont kosteloos bij haar broer en heeft daarom geen woonlasten. Daarnaast voert de man aan dat er in dit geval niet van de hofnorm moet worden uitgegaan, maar dat de vrouw een concreet behoeftelijstje moet indienen en dat zij dat heeft nagelaten. De man erkent dat hij DGA is van [bedrijfsnaam 1] , maar volgens hem heeft dit bedrijf de afgelopen jaren verlies gedraaid, waardoor hij genoodzaakt was om zijn salaris naar beneden toe bij te stellen. [bedrijfsnaam 1] was voorheen een holding, maar de werkmaatschappij die daaronder hing is inmiddels verkocht. Volgens de man is het vermogen dat nu in [bedrijfsnaam 1] zit bestemd voor zijn pensioen. De man voert aan dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn pensioen aanwendt om partneralimentatie te voldoen. Met betrekking tot de deal via [bedrijfsnaam 2] geeft de man aan dat die overeenkomst is geëindigd en daarom geen provisie heeft opgeleverd voor [bedrijfsnaam 1] .

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een vaststelling van een voorlopige partneralimentatie in het kader van voorlopige voorzieningen. Deze vaststelling heeft het karakter van een ordemaatregel, waarbij het gaat om een eventuele bijdrage voor de duur van de ontbindingsprocedure. Daarbij is het uitgangspunt dat een summier onderzoek wordt gedaan en zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de actuele situatie, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft.
In deze procedure is er daarom geen plaats voor een diepgaand onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de VSO. Indien ervan uit zou kunnen worden gegaan dat de VSO rechtsgeldig is, dan geldt het volgende. Het staat partijen vrij om bij overeenkomst afstand te doen van alimentatieaanspraken, maar een dergelijke overeenkomst kan geen betrekking hebben op een tijdens de echtscheidingsprocedure verschuldigde onderhoudsbijdrage (HR 19 april 1974,
NJ1975/237). Dat betekent dat een dergelijke vaststellingsovereenkomst geen gevolgen heeft in deze procedure. De vraag of de vaststellingsovereenkomst al dan niet rechtsgeldig is, blijft in deze procedure daarom buiten beschouwing. De rechtbank zal daarom beoordelen of de vrouw aanspraak heeft op een voorlopige bijdrage van de man.
Bij de vaststelling van de partneralimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
De vrouw verzoekt een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud van € 10.000,- bruto per maand. De man heeft zich hiertegen verweerd en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum te bepalen. De rechtbank zal als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift hanteren, nu de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met de vaststelling van een te betalen bedrag aan partneralimentatie. De rechtbank zal dan ook 6 maart 2024 als ingangsdatum bepalen.
Behoefte vrouw
Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad dient de behoefte van de vrouw in beginsel aan de hand van concrete gegevens te worden berekend. Tussen partijen is in geschil of voor de berekening van de behoefte van de vrouw gebruik kan worden gemaakt van de hofnorm. Nu het hier gaat om het treffen van een ordemaatregel van voorlopige aard, ziet de rechtbank aanleiding om de hofnorm te hanteren als maatstaf ter bepaling van de huwelijkse welstand van partijen en daarmee de te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde conform het rapport vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van het uiteengaan van partijen.
De rechtbank zal bij de berekening van de behoefte van de vrouw ervan uitgaan dat partijen in de eerste helft van 2023 uit elkaar zijn gegaan, nu de vrouw onbetwist heeft gesteld dat de relatie op 28 juni 2023 is beëindigd.
De rechtbank gaat niet uit van het vermogen van partijen volgens het uitgavenpatroon zoals dat door de vrouw is gesteld. De man heeft gemotiveerd betwist dat dit uitgavenpatroon representatief is. Op dit punt volgt de rechtbank het verweer van de man, omdat er sprake is geweest van incidentele uitgaven die alleen in dat jaar zijn gedaan en niet in overige jaren van de samenwoning.
Voor het bepalen van de behoefte van de vrouw berekent de rechtbank eerst het NBI van partijen in 2023.
De vrouw was tot 1 januari 2024 in loondienst van [bedrijfsnaam 1] , waarbij zij € 4.000,- bruto per maand aan salaris ontving en recht had op een maandsalaris aan vakantiegeld en een maandsalaris aan eindejaarsuitkering, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 3.351,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank uit van de door hem overgelegde jaaropgaven van 2023. Daaruit blijkt een DGA-salaris van € 49.379,- bruto per jaar, een ouderdomspensioen van € 20.859,- bruto per jaar en een AOW-uitkering van € 12.320,- bruto per jaar. Uit de salarisstrook van de man van januari 2024 blijkt dat hij een auto van de zaak heeft, zodat de rechtbank rekening zal houden met een fiscale bijtelling van
€ 1.407,- per maand. Dit bedrag, omgerekend naar een jaar, wordt van het loonbedrag op de jaaropgave afgetrokken, zodat de rechtbank uitkomt op een jaarsalaris van € 32.495,- bruto. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 4.085,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Het NBGI van partijen bedraagt daarmee (€ 3.351,- + € 4.085,- =) € 7.436,- per maand. De behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm € 4.462,- netto per maand (60% van € 7.436,- per maand) in 2023. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de vrouw € 4.739,- netto per maand.
Aanvullende behoefte vrouw
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 4.739,- dient haar huidige NBI in mindering te worden gebracht. In het kader van deze voorlopige voorziening ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de werkelijke woonlasten van de vrouw. Momenteel ontvangt de vrouw een WW-uitkering van € 3.142,- bruto per maand. Rekening houdend met 8% vakantietoeslag en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op € 2.331,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt daarmee (€ 4.739,- minus € 2.331,- =)
€ 2.408,- netto per maand, zijnde € 4.703,- bruto per maand.
Draagkracht man
De rechtbank ziet, anders dan de vrouw, geen aanleiding om rekening te houden met het vermogen van de man. Aannemelijk is dat de man vooral vermogen heeft in de vorm van zijn woonhuis, de woning in Portugal en geld in een depot, dat is gereserveerd om uit te betalen aan de vrouw in het kader van de afwikkeling van de voorwaarden van het geregistreerd partnerschap. Aangezien dit vermogen onderdeel uitmaakt van deze afwikkeling kan het nu niet worden betrokken bij de draagkracht van de man.
De rechtbank gaat voor de berekening van de draagkracht van de man in het kader van deze voorlopige voorziening uit van een salaris van € 2.500,- bruto per maand, een ouderdomspensioen van € 1.738,- bruto per maand en een AOW-uitkering van € 1.408,- per maand, zoals blijkt uit de overgelegde specificaties van januari 2024. Rekening houdend met 8% vakantietoeslag, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 4.467,- per maand in 2024. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2024, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1270)]. Bij een NBI van € 4.467,- resulteert dit in een draagkracht van de man van € 1.027,- per maand.
Gebruteerd komt dit bedrag neer op € 1.629,- per maand. Omdat de aanvullende behoefte van de vrouw per maand hoger is dan de draagkracht van de man, wordt de vast te stellen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw begrensd tot de hoogte van de draagkracht van de man.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat met ingang van 6 maart 2024 de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.629,- bruto per maand zal betalen. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 6 maart 2024 voorlopig een partneralimentatie van € 1.629,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, rechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 mei 2024.