ECLI:NL:RBDHA:2024:9323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/09/650781 / FA RK 23-5097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in complexe gezinssituatie met stiefouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de zorgregeling en de vaststelling van kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012. De ouders, de vader en de moeder, hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en zijn in een complexe gezinssituatie verwikkeld, waarbij beide ouders inmiddels opnieuw zijn gehuwd en stiefkinderen hebben. De vader verzoekt om een bijdrage van € 338,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt om een wijziging van de zorgregeling, waarbij zij ook een belmoment en een regeling voor vakanties en feestdagen voorstelt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 april 2024, waarbij de minderjarige [minderjarige 1] zijn mening heeft gegeven over de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige weekendregeling in stand blijft, met uitzondering van de weekenden waarin [minderjarige 1] een voetbalwedstrijd heeft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 102,- per maand, met ingang van 8 juni 2023. De beslissing over de vakantie- en feestdagenregeling, de dwangsom, het raadsonderzoek en de proceskosten is aangehouden tot 1 juli 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5097
Zaaknummer: C/09/650781
Datum beschikking: 22 mei 2024 (bij vervroeging)

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 8 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. N.J.F. Snoek te Amstelveen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Montfort, gemeente Roerdalen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift namens de vader;
  • het bericht van 20 juli 2023, met bijlagen, namens de vader;
  • het verweerschrift, ook houdend zelfstandige verzoeken, namens de moeder;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, namens de vader;
  • de brief van 4 maart 2024, met bijlagen, namens de vader;
  • het bericht van 4 april 2024, met bijlage, namens de vader;
  • de brief van 8 april 2024 met gewijzigde zelfstandige verzoeken, namens de moeder;
  • de brief van 8 april 2024, met bijlagen, namens de moeder;
  • de brief van 9 april 2024, met bijlagen, namens de vader;
  • het verweer tegen de gewijzigde zelfstandige verzoeken, namens de vader;
  • de brief van 10 april 2024, met bijlage, namens de vader.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zijn mening gegeven over het verzoek in een gesprek met de rechter.
Op 22 april 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit volgens een aantekening in het gezagsregister van 11 december 2012.
  • De ouders zijn op 17 november 2022 een ouderschapsplan overeengekomen, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is afgesproken:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de vader;
  • de vader heeft de dagelijkse zorg op alle dagen van de week met uitzondering van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 in de even weken;
  • de moeder heeft omgang met [minderjarige 1] een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de vader haalt en brengt [minderjarige 1] ;
  • in de zomer van 2024 zal [minderjarige 1] van 8 juli t/m 28 juli bij de moeder zijn en in de zomer van 2025 zal [minderjarige 1] de hele zomervakantie bij de vader zijn;
  • elk jaar wordt opnieuw bekeken hoe en waar Kerst en Oud en Nieuw gevierd wordt;
  • de moeder maakt aan de vader € 25,- in de maand over, ter compensatie van de onkosten, voor het halen en brengen;
  • er zou eventueel een kinderalimentatie afgesproken kunnen worden.
  • De vader is op [huwelijksdatum 1] 2022 gehuwd met [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
  • De moeder is op [huwelijksdatum 2] 2021 gehuwd met [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Uit dit huwelijk is het volgende nu nog minderjarige kind geboren:
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats] .
  • Naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft de moeder uit een eerdere relatie met [naam 4] (hierna: [naam 4] ) nog twee minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2009 te [geboorteplaats] .
  • Naast [minderjarige 2] heeft [naam 3] een minderjarige zoon uit een eerdere relatie:
  • [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 5] 2014 te [geboorteplaats] .

Verzoek en verweer

De vader verzoekt te bepalen dat de moeder met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een bijdrage van € 338,- per maand, bij vooruitbetaling, aan de vader verschuldigd is voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum verschuldigd is als de rechtbank juist acht, voor zover de wet dit toelaat met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer. Voor zover nodig wordt dat hierna besproken.
Daarnaast verzoekt de moeder zelfstandig – na wijziging –:
  • te bepalen dat [minderjarige 1] in de even weken een zorgweekend van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 bij de moeder verblijft, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag 19.00 uur naar de moeder brengt en ook weer op zondag bij de moeder om 19.00 uur ophaalt, althans een in goede justitie te bepalen zorgregeling;
  • een belmoment op iedere dinsdagavond om 19.00 uur te bepalen, althans een in goede justitie te bepalen belmoment;
  • ten aanzien van feestdagen en vakanties te bepalen dat [minderjarige 1] :
  • in de oneven jaren op kerstavond, eerste kerstdag en Oud en Nieuw bij de moeder verblijft en vervolgens om toerbeurt;
  • in de even jaren op tweede kerstdag van 10.00 uur tot 29 december 19.00 uur bij de moeder verblijft;
- bij de moeder verblijft in de meivakantie van 2024 van maandag 29 april van
10
uur t/m zondag 5 mei 19.00 uur, in de meivakantie van 2025 van maandag
27 april van 10.00 uur t/m zondag 4 mei 19.00 uur en in de volgende jaren in de week van overlap in de meivakantie van de regio Noord en Zuid van maandag 10.00 uur t/m zondag 10.00 uur, waarbij geldt dat de vader [minderjarige 1] brengt en ophaalt;
- bij de moeder verblijft in de zomervakantie van 2024 van vrijdag 5 juli t/m zondag 28 juli en in de zomervakantie van 2025 van 28 juli t/m 17 augustus, waarbij geldt dat de vader [minderjarige 1] brengt en ophaalt;
althans een in goede justitie te bepalen vakantieregeling;
  • een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat de vader in gebreke blijft de bovengenoemde zorgregeling na te komen;
  • een raadsonderzoek te gelasten om te rapporteren en te adviseren over welke zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] , over de aard, duur en frequentie van de zorgregeling en uitbreidend naar een beschermingsonderzoek;
  • te bepalen dat de vader aan de moeder uiterlijk drie dagen voor de mondelinge behandeling d.d. 22 april 2024 dan wel binnen twee weken na de nog te wijzen beschikking de volgende financiële stukken moet afgeven aan de moeder ex artikel 843a lid 1 Rv, te weten:
  • IB-aangiften 2021 t/m 2023;
  • de daarbij behorende definitieve IB-aanslagen 2021 t/m 2023;
  • rapport van een arbeidsdeskundige, waaruit zou blijken dat de vader een verminderde verdiencapaciteit zou hebben;
  • grootboekrekening 2024,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Zorgregeling
Artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Ingevolge sub a van het tweede lid van voornoemd artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen een regeling vast inzake een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank is er niet in geslaagd partijen te verenigen. De rechtbank neemt hierom een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Reguliere regeling
De moeder stelt dat toen de ouders de huidige zorgregeling afspraken, de vader haar verzekerde dat [minderjarige 1] 's voetbal hier geen belemmering voor zou zijn. Vervolgens bleek dat [minderjarige 1] toch vaak op de zaterdag moet voetballen. De vader brengt daarom [minderjarige 1] niet altijd op de vrijdag naar de moeder, zoals in het ouderschapsplan staat. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij [minderjarige 1] erg mist.
Volgens de vader heeft de moeder toestemming gegeven dat [minderjarige 1] op voetbal gaat, wat impliceert dat dit soms ook in de weekenden is dat hij bij haar zou zijn. De vader geeft aan dat er per zes à zeven weken twee zaterdagen zijn in het zorgweekend van de moeder waarop [minderjarige 1] moet voetballen. De vader brengt [minderjarige 1] dan op zaterdag na de voetbal naar de moeder. Volgens de vader is het ook de wens van [minderjarige 1] om te voetballen en dan op zaterdag naar de moeder te gaan. Hij geeft aan dat de moeder de gemiste dagen op een ander moment kan inhalen, bijvoorbeeld in de vakanties.
De Raad heeft op de zitting aangegeven dat duidelijkheid en rust voor [minderjarige 1] van belang zijn. Daarbij merkt de Raad op dat de spanningen die er nu tussen de ouders zijn niet in het belang van [minderjarige 1] zijn. De Raad adviseert daarom aan de ouders om met elkaar in gesprek te gaan, om hun zorgen over en weer te bespreken en die spanning weg te halen voor [minderjarige 1] . Dit kan ofwel in gesprek met de advocaten, ofwel door nog een keer in mediation te gaan.
Op grond van artikel 1:253a, vierde lid BW, in samenhang met artikel 1:377e BW, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de zorgregeling onder meer wijzigen op grond van nadien gewijzigde omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds het overeenkomen van het ouderschapsplan op 17 november 2022, gelet op de voetbalwedstrijden die [minderjarige 1] inmiddels op zaterdag heeft en het ontstane geschil tussen de ouders daarover.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige 1] heeft in zijn gesprek met de rechter duidelijk aangegeven dat hij de voetbalwedstrijden op de zaterdag niet wil missen. De rechtbank neemt de mening van [minderjarige 1] serieus gelet op zijn leeftijd. De rechtbank acht het ook in het belang van [minderjarige 1] dat hij deze voetbalwedstrijden kan blijven spelen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de huidige weekendregeling in stand blijft, met een uitzondering wanneer [minderjarige 1] op de zaterdag in het zorgweekend van de moeder een voetbalwedstrijd heeft. In die weekenden zal de vader [minderjarige 1] na de voetbalwedstrijd naar de moeder brengen, zoals nu ook al gebeurt.
Belmoment
Volgens de moeder was er afgesproken dat er een belmoment zou zijn op de woensdag na het voetballen, maar wordt dit niet of sporadisch nagekomen door de vader. De moeder heeft gemerkt dat dit moment te laat is voor [minderjarige 1] en stelt daarom de dinsdag voor. Verder stelt de moeder dat de belmomenten niet privé lijken te zijn. Zij hoort ook de vader en de stiefmoeder, die af en toe [minderjarige 1] souffleren.
De vader geeft aan dat de belmomenten op de maandag zijn afgesproken en dat hij deze afspraak altijd is nagekomen. Volgens de vader heeft [minderjarige 1] op dinsdag voetbaltraining, zodat op dinsdag bellen niet handig is. Verder ontkent de vader dat [minderjarige 1] tijdens het bellen wordt gesouffleerd. Hij geeft aan dat het gesprek via zijn mobiele telefoon is, waardoor het logisch is dat hij in de buurt is tijdens het gesprek.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de belafspraak tussen de ouders te veranderen. [minderjarige 1] is nu gewend aan het belmoment op de maandagavond. Hoewel de moeder heeft gesteld dat het leuk is als zij op dinsdag na de voetbaltraining daarnaar kan vragen, heeft de vader gemotiveerd aangegeven dat er na de training weinig tijd voor een belmoment is. De rechtbank benadrukt dat het tijdens de belmomenten belangrijk is dat [minderjarige 1] onbelemmerd en vrijuit met de moeder kan praten.
Vakanties en feestdagen
De moeder stelt dat er bij haar sprake is van een samengesteld gezin. Zij moet ook rekening houden met de zorgafspraken omtrent haar andere drie kinderen. De moeder wil graag dat alle kinderen tegelijk bij haar zijn.
De vader heeft aangegeven het eens te zijn met het voorstel van de moeder over de kerstvakantie en de zomervakantie van 2024, mits de startdatum van de zomervakantie wordt aangepast. [minderjarige 1] heeft namelijk dit jaar pas op 12 juli vakantie en niet al op 5 juli. Voor de overige voorstellen geeft de vader aan dat de ouders hier al afspraken over hebben gemaakt in het ouderschapsplan en hij wil graag dat deze afspraken blijven staan.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting hebben de ouders afgesproken dat zij samen met hun advocaten in gesprek gaan over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Daarbij zullen zij ook de compensatie bespreken die de vader aan de moeder heeft aangeboden voor de dagen die zij met [minderjarige 1] mist vanwege de voetbalwedstrijden. Gelet hierop zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de vakantieregeling pro forma aanhouden tot 1 juli 2024. De rechtbank verwacht van de advocaten dat zij twee weken van te voren de rechtbank informeren over de uitkomst van de gesprekken en de gewenste voortgang van de procedure.
Dwangsom
Aangezien de rechtbank de beslissing ten aanzien van de vakantieregeling zal aanhouden, zal de rechtbank ook de beslissing over de dwangsom met betrekking tot de zorgregeling aanhouden.
Raadsonderzoek
Op de zitting heeft de Raad aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien voor een raadsonderzoek. De ouders gaan nu met elkaar in gesprek over de concrete invulling van de vakanties, waarmee hopelijk de spanningen tussen hen zullen verdwijnen of in ieder geval verminderen. In afwachting van de uitkomst van deze gesprekken zal de rechtbank ook de beslissing over een raadsonderzoek aanhouden.
Afgifte financiële stukken
De moeder verzoekt afgifte van bepaalde financiële stukken van de vader. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen om de volgende redenen. De vader heeft aangegeven dat hij de ingediende aangiftes-IB van 2021 t/m 2023 en de IB-aanslagen van 2021 en 2022 heeft overgelegd en dat hij niet over meer stukken beschikt. Deze stelling van de vader komt de rechtbank aannemelijk voor, mede gelet op de verklaring van de boekhouder van de vader. Ten aanzien van het rapport van een arbeidsdeskundige overweegt de rechtbank dat in de onderstaande berekening van kinderalimentatie bij de draagkracht van de vader rekening wordt gehouden met verdiencapaciteit. De moeder heeft daarom geen belang meer bij dit verzoek.
Kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
De onderhoudsplichten
De vader is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] . Als gevolg van het gesloten huwelijk tussen de vader en [naam 2] is [naam 2] ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] , omdat hij tot hun gezin behoort.
De moeder is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en de kinderen die uit de relatie met [naam 4] zijn geboren: [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De moeder en [naam 3] zijn onderhoudsplichtig voor hun kind [minderjarige 2] . Daarnaast is de moeder als gevolg van het gesloten huwelijk tussen haar en [naam 3] onderhoudsplichtig voor [minderjarige 5] . [naam 3] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 5] en als gevolg van zijn huwelijk met de moeder is hij ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Hoewel [minderjarige 3] en [minderjarige 5] niet bij de moeder en [naam 3] zijn ingeschreven, is gebleken dat deze kinderen bij hen verblijven volgens een co-ouderschapsregeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook deze kinderen tot hun gezin behoren.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide partijen hebben ieder voor zich financiële gegevens overgelegd van de stiefouders [naam 3] en [naam 2] . De financiële gegevens van [naam 2] zijn van belang, omdat zij in beginsel net als de vader en de moeder onderhoudsplichtig is ten aanzien van [minderjarige 1] . De financiële gegevens van [naam 3] zijn van belang om vast te stellen wat het netto gezinsinkomen is, om te berekenen wat de huidige behoefte van [minderjarige 2] is. Daarnaast zijn de financiële gegevens van [naam 3] van belang om zijn draagkracht te berekenen om zijn aandeel te bepalen in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Weliswaar staat [minderjarige 3] niet ingeschreven bij de moeder, maar zij maakt wel onderdeel uit van het gezin van moeder en [naam 3] , omdat zij op basis van co-ouderschap veel in dit gezin verblijft. Verder is de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet inzichtelijk, omdat de rechtbank niet beschikt over de inkomensgegevens van [naam 4] uit 2010.
De bovengenoemde situatie is dermate complex, dat de rechtbank ervoor heeft gekozen om bij de berekening van de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] de draagkracht van de stiefouders [naam 2] en [naam 3] buiten beschouwing te laten en uit te gaan van een gelijke behoefte van alle kinderen waar de moeder onderhoudsplichtig voor is. De rechtbank heeft getracht rekening te houden met alle aspecten, maar de berekening werd daarmee dermate ingewikkeld dat deze niet meer uit te leggen was.
De rechtbank gaat daarom uit van de draagkracht van de vader en de moeder, waarbij de rechtbank er rekening mee zal houden dat de moeder ook kosten dient te dragen voor haar kinderen [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 2] . Gebleken is dat [naam 3] € 80,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 5] betaalt, zodat de rechtbank voor de draagkracht van de moeder geen rekening zal houden met [minderjarige 5] . De rechtbank zal daarom in redelijkheid de draagkracht van de moeder verdelen over vier kinderen.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bespreken. De ouders zijn het erover eens dat de ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift is. De rechtbank zal als ingangsdatum deze datum hanteren, nu de moeder ook vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met de vaststelling van een te betalen bedrag aan kinderalimentatie. De rechtbank zal dan ook 8 juni 2023 als ingangsdatum bepalen.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
Behoefte [minderjarige 1]
De ouders zijn in de tweede helft van 2019 uit elkaar gegaan.
Bij de berekening van de behoefte van [minderjarige 1] gaat de rechtbank aan de zijde van de vader uit van een winst uit onderneming van € 9.761,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de aangifte-IB van 2019. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vader tijdens het uiteengaan van de ouders op € 803,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de moeder gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van
€ 26.370,- bruto per jaar en een loon van € 359,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de aangifte-IB van 2019. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de moeder tijdens het uiteengaan van de ouders op € 2.127,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van de ouders ten tijde van het uiteengaan (€ 803,- + € 2.127,- =) € 2.930,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen 2019 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar de ouders ten tijde van de samenleving recht op hadden. Op basis van hun NBGI hadden de ouders recht op een kindgebonden budget van € 97,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. De rechtbank berekent daarom het NBGI op € 3.027,- per maand (€ 803,- + € 2.127,- + € 97,-).
Ten tijde van het uiteengaan van de ouders behoorden er drie kinderen tot hun gezin, te weten [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 1] . Gelet op voormeld NBGI bedraagt de behoefte op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2019 voor drie kinderen uit het rapport
€ 688,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 765,- per maand. Deze behoefte moet over drie kinderen worden verdeeld. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige 1] € 255,- per maand bedraagt (€ 765,- / 3).
Draagkracht
De behoefte van [minderjarige 1] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient conform de aanbevelingen uit het tremarapport 2023 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)].
Draagkracht vader
Uit de aangifte-IB van 2023 blijkt dat de vader dat jaar inkomsten uit arbeid van € 5.372,- bruto had. De vader heeft hierover verklaard dat hij zijn klantenbestand heeft achtergelaten toen hij van Brabant naar [woonplaats 1] is verhuisd. Er zijn veel hoveniersbedrijven in [woonplaats 1] , waardoor er weinig aanbod voor hem is. Het bedrijf van de vader is daarom inmiddels veranderd naar een klusbedrijf. Verder stelt de vader dat vanwege zijn twintig jaar werk als hovenier zijn knieën niet meer goed zijn en dat hij last heeft van hoge bloeddruk en cholesterol.
De moeder geeft aan dat de vader geen rapport heeft overgelegd van een arbeidsdeskundige waaruit blijkt dat de vader een verminderde verdiencapaciteit zou hebben. Volgens de moeder is de vader in staat om meer inkomen te verwerven, bijvoorbeeld door 32 uur per week in loondienst te werken.
De rechtbank volgt het verweer van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment niet meer verdiencapaciteit is in het bedrijf van de vader, maar dat de vader wel in staat is om in loondienst te werken. Gelet op de zorgtaken van de vader voor [minderjarige 1] zal de rechtbank uitgaan van een verdiencapaciteit van 32 uur per week voor het minimumloon.
In juni 2023 bedroeg het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder € 1.934,40 per maand. Ervan uitgaande dat dit bedrag gold voor een 40-urige werkweek, bedroeg het minimumloon op basis van een 32-urige werkweek (€ 1.934,40 / 40 x 32 =) € 1.548,- per maand.
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vader gaat de rechtbank daarom uit van een verdiencapaciteit van € 1.548,- per maand en 8% vakantietoeslag. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 2.130,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 221,- per maand, te weten
70% x [2.130 - (0,3 x 2.130 + 1.175)].
De vader voert een draagkrachtverweer en verzoekt bij de vaststelling van zijn draagkracht rekening te houden met de reiskosten die hij maakt voor het halen en brengen van [minderjarige 1] . Hij stelt dat hij hiervoor per maand € 120,- betaalt aan benzinekosten. De moeder heeft zich hiertegen verweerd en geeft aan dat de vader deze kosten altijd al heeft gemaakt en dat ook kan blijven doen. Daarnaast combineert de vader volgens de moeder het halen en brengen vaak met een bezoek aan zijn ouders in [plaatsnaam] .
De rechtbank overweegt als volgt. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de moeder maandelijks € 25,- aan de vader betaalt als compensatie voor het halen en brengen. Gelet op de afstand tussen de ouders acht de rechtbank het redelijk dat zij beiden de helft van de reiskosten dragen, te weten ieder € 60,- per maand. Nu de rechtbank de onderlinge afspraak tussen de ouders uit het ouderschapsplan niet kan wijzigen, zal de rechtbank in redelijkheid bij de draagkracht van de vader rekening houden met reiskosten van € 35,- per maand (€ 60,- minus € 25,-). De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de afspraak uit het ouderschapsplan blijft bestaan.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de draagkracht van de vader zal worden bepaald op € 197,- per maand, te weten 70% x [2.130 - (0,3 x 2.130 + 1.175 + 35)].
Draagkracht moeder
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van € 34.636,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de aangifte-IB van 2023. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.865,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de forfaitaire woonlast. De moeder woont samen met [naam 3] en zij kunnen de maandelijkse huur van € 655,39 delen. Nu de draagkracht van de moeder over vier kinderen moet worden verdeeld en de rechtbank daarbij een tekort voorziet, acht de rechtbank het redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de moeder uit te gaan van haar werkelijke woonlasten, te weten € 328,- per maand. Haar werkelijke woonlasten zijn namelijk aanzienlijk lager dan de forfaitaire woonlast, die € 860,- per maand bedraagt (30% van € 2.865,-).
Uitgaande van de werkelijke woonlasten bedraagt de draagkracht van de moeder € 953,- per maand, te weten 70% x [2.865 - (328 + 1.175)]. Zoals hierboven is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat een kwart van deze draagkracht voor [minderjarige 1] moet worden aangewend, te weten € 238,- per maand.
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 197,- + € 238,- =) € 435,- per maand, bedraagt het eigen aandeel van de moeder in de kosten van [minderjarige 1] naar rato van haar draagkracht (€ 238,- / € 435,- x € 255,- =) € 140,- per maand.
Op de door de moeder te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. De ouders zijn het erover eens dat er rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 15%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 38,- per maand, zodat de moeder een bedrag aan kinderalimentatie kan voldoen van € 102,- per maand. De rechtbank zal dan ook dit bedrag aan kinderalimentatie vaststellen.
Proceskosten
Nu de rechtbank de beslissing ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling, de dwangsom en het raadsonderzoek zal aanhouden, zal de rechtbank ook de beslissing over de proceskosten aanhouden.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan van 17 november 2022 – :
*
bepaalt dat voor de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] , de volgende zorgregeling geldt:
  • de vader heeft de dagelijkse zorg op alle dagen van de week met uitzondering van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 in de even weken;
  • de moeder heeft omgang met [minderjarige 1] een weekend per veertien dagen van vrijdag
19
uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige 1] haalt en brengt;
  • wanneer [minderjarige 1] in de even weken op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft, brengt de vader [minderjarige 1] na de wedstrijd naar de moeder, in plaats van op vrijdag 19.00 uur;
  • op maandagavond is er om 19.00 uur een belmoment tussen [minderjarige 1] en de moeder;
*
bepaalt dat de moeder aan de vader, met ingang van 8 juni 2023, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] van € 102,- per maand zal betalen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het verzoek van de moeder om afgifte van financiële stukken;
*
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling, de dwangsom, het raadsonderzoek en de proceskostenaan tot
1 juli 2024 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 22 mei 2024.