ECLI:NL:RBDHA:2024:9319
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag scootmobielcube op grond van de Wmo 2015 en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een scootmobielcube op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat eiser niet in een adequate woning woont en een verhuizing naar een dergelijke woning de goedkoopst compenserende oplossing zou zijn. Eiser, die op de derde etage van een wooncomplex zonder lift woont en verschillende lichamelijke klachten heeft, betoogt dat een verhuizing vanwege de problematiek op de woningmarkt niet mogelijk is en dat het college de scootmobielcube had moeten verstrekken.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 behandeld. Eiser heeft zijn argumenten gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor een woningaanpassing alleen wordt verstrekt wanneer deze langdurig noodzakelijk is en een verhuizing niet de goedkoopst compenserende voorziening is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden en kent eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe, die gelijkelijk wordt verdeeld tussen het college en de Staat. De rechtbank veroordeelt beide partijen tot betaling van € 500,- aan eiser en tot vergoeding van proceskosten van € 218,75 elk. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.