In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig had beslist op de asielaanvraag van eiser. Op 16 april 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank hoeft geen uitspraak te doen over de vraag of eiser gelijk had, omdat het beroep zijn doel heeft verloren. Eiser heeft geen procesbelang meer bij zijn oorspronkelijke beroep.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzoeken van eiser om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en om proceskostenvergoeding af te wijzen. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaalt dat bestuursorganen geen dwangsommen hoeven te betalen bij te late beslissingen op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is en dat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten, aangezien het beroep niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2024.