ECLI:NL:RBDHA:2024:9307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL24.16849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag statushouder uit Frankrijk wegens onvoldoende inspanning in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een statushouder uit Frankrijk, had op 18 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 16 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al een status in Frankrijk had en niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft zich op de zitting niet laten vertegenwoordigen en zijn gemachtigde heeft het beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich in Frankrijk heeft ingespannen om zijn rechten te effectueren. Eiser heeft geen hulp ingeroepen van de Franse autoriteiten en heeft niet aangetoond dat hij in een situatie terecht zou komen die strijdig is met het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser's asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten om zijn aanvraag in Nederland te laten behandelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de verplichting van statushouders om hun rechten in het land waar zij status hebben te effectueren en dat het aan de eiser is om aan te tonen dat er een reëel risico bestaat bij terugkeer.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16849
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. P.W.M. Jans).

Inleiding

Met het besluit van 16 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL24.16850), op een zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft op 24 januari 2023 internationale bescherming gekregen in Frankrijk. Eiser is op 11 december 2023 Nederland ingereisd en heeft op 18 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Frankrijk onder druk werd gezet om werk en huisvesting te zoeken, terwijl eiser wilde gaan studeren bij een universiteit in Parijs. Deze kans is hem ontnomen omdat hij werd geplaatst in een opvang in Bordeaux.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet- ontvankelijk verklaard, omdat hij beschikt over een status in Frankrijk.1 Eiser heeft, volgens de staatssecretaris, niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Dat eiser in een situatie zonder huisvesting en werk terecht zal komen, volgt de staatssecretaris niet. De verwijzing van eiser naar het AIDA rapport over Frankrijk slaagt niet. Eiser verwijst enkel naar algemene informatie en toont niet aan waarom eiser persoonlijk in een dergelijke situatie terecht zal komen. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat van eiser, als statushouder in Frankrijk, mag worden verwacht dat hij zich uitputtend inspant om zijn rechten aldaar te effectueren. Eiser heeft dat onvoldoende gedaan. Eiser heeft geen hulp ingeroepen van de Franse autoriteiten of zich bij hen beklaagd.

Standpunt eiser

4. Eiser stelt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op het AIDA-rapport over Frankrijk, waar eiser in de zienswijze naar heeft verwezen. De staatssecretaris heeft daarmee niet voldaan aan de motiveringsplicht. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris op grond van de samenwerkingsplicht gehouden is om te onderzoeken of de door eiser ondervonden moeilijkheden inderdaad leiden tot een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt met de staatssecretaris vast dat het beroepschrift grotendeels een herhaling is van de zienswijze van eiser. Anders dan eiser stelt is de staatssecretaris in het bestreden besluit wel op de zienswijze van eiser over het AIDA rapport ingegaan. Over de verwijzing naar het AIDA rapport overweegt de rechtbank nog dat daaruit inderdaad blijkt dat er voor statushouders problemen zijn met de huisvesting en de mogelijkheid om werk te vinden. Echter, dit maakt niet dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zoals de staatssecretaris heeft overwogen mag van eiser worden verwacht dat hij zich inspant om zijn rechten als statushouder in Frankrijk te effectueren en is niet gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen bij het zoeken naar werk en huisvesting. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de motiveringsplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep van eiser op de samenwerkingsplicht slaagt naar het oordeel van de rechtbank ook niet. Het is immers allereerst aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Eiser is hierin niet geslaagd. De staatssecretaris is daarom niet gehouden om grond van de samenwerkingsplicht nader onderzoek te doen naar de vraag of de door eiser ondervonden moeilijkheden inderdaad mogelijk leiden tot een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
7. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet
-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.