In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2024 aan de eiser, die van Egyptische nationaliteit is, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring is sindsdien voortgezet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig is en heeft de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst in een andere zaak en concludeert dat de maatregel rechtmatig was. De rechtbank stelt vast dat, indien de maatregel in strijd zou zijn met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd zou zijn, zij het beroep gegrond zou verklaren en de maatregel zou opheffen of wijzigen. Echter, in dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 21 maart 2024 openbaar gemaakt.