ECLI:NL:RBDHA:2024:93

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL.24.92
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 9 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 4 januari 2024 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar de situatie sinds de eerdere uitspraak van 1 december 2023. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko is, omdat hij al langer dan twee maanden in bewaring verblijft zonder reactie van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat het voortduren van de maatregel rechtmatig is, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De staatssecretaris heeft regelmatig rappel gedaan op de lopende lp-aanvraag, en de rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.92

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 9 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. [1]

Beoordeling

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 1 december 2023 (in de zaak NL23.36160) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 28 november 2023) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 28 november 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hij voert aan dat hij al langer dan twee maanden in bewaring verblijft en er tot op heden geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is gekomen. Er is geen presentatie geweest en ook is zijn nationaliteit niet bevestigd. Er is ook geen toezegging van de Marokkaanse autoriteiten geweest dat er in het specifieke geval van eiser een laissez-passer (lp) zal worden afgegeven. Nergens blijkt uit dat dit op korte termijn anders zal zijn. De aanvraag loopt al sinds 2020.
6. Naar oordeel van de rechtbank is het voortduren van de maatregel rechtmatig. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels anders ligt. De huidige lp-aanvraag van 14 november 2023 loopt nog steeds. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat de staatssecretaris regelmatig rappelleert op de lp-aanvraag, waarvan het meest recente rappel op 12 december 2023 was.
Dat nog niet bekend is wanneer een presentatie gepland staat, is onvoldoende voor de conclusie dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering in het geval van eiser ontbreekt. Daarnaast is het gegeven dat de Marokkaanse autoriteiten geen toezegging hebben gedaan onvoldoende voor de conclusie het zicht op uitzetting in het individuele geval van eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Dat een eerdere lp-aanvraag in 2020 niet tot de afgifte van een lp heeft geleid, doet daaraan niet af. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met de komst van de nieuwe consul meer onderzoek wordt verricht en meer lp’s worden verstrekt dan in 2020 het geval was.
De rechtbank stelt verder vast dat op eiser een vertrekplicht rust. Het is aan eiser om hier invulling aan te geven. Uit het dossier blijkt niet dat eiser inspanningen heeft verricht om aan zijn vertrekplicht te voldoen. De staatssecretaris is daarom voor het bewerkstelligen van het vertrek van eiser afhankelijk van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris mag dit voorlopig afwachten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.