ECLI:NL:RBDHA:2024:9285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/09/666290 / JE RK 24-911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 mei 2024, wordt een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren minderjarige, aangeduid als [minderjarige], verleend. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige], die volledig afhankelijk is van de zorg van haar ouders. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn verwikkeld in conflicten en vertonen een afwerende houding tegenover hulpverlening, wat leidt tot onveilige situaties voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vastgesteld van 30 mei 2024 tot 16 augustus 2024. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening door de ouders, om te onderzoeken of [minderjarige] op een veilige manier kan worden herenigd met haar moeder in een moeder-kindhuis.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/666290 / JE RK 24-911
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.O. Zengin te 's-Gravenhage,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.S. Polat te Rijswijk,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 17 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 17 mei 2024 tot 30 mei 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 17 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de vader van 22 mei 2024;
  • het eindverslag van ASH, nagezonden door de Raad op 24 mei 2024;
  • het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 28 mei 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 17 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd.
De Raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] is een pasgeboren baby die volledig afhankelijk is van de zorg en veiligheid die haar opvoeders haar bieden. De zorg van de Raad is dat de ouders deze volledige en intensieve zorg niet kunnen dragen. De ouders worden in beslag genomen door hoogoplopende emoties en conflicten, zowel tussen hen beiden als met anderen.
Daarbij hebben zij geen oog meer voor [minderjarige] en wat zij nodig heeft. Daarbij komt dat beide ouders heftige uitspraken hebben gedaan in het contact met de hulpverlening. De moeder was bekend met psychiatrische problematiek, waarvoor zij in het verleden behandeling heeft gehad. Deze behandeling is gestopt omdat zij geen hulpvraag of behandelwens meer had. Onbekend is hoe het nu met haar gaat.
De ouders hebben een afwerende houding richting de hulpverlening. Ambulante Spoedhulp (ASH) heeft geconcludeerd dat de moeder momenteel onvoldoende in staat is om zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen. Door de continue onveiligheid voor [minderjarige] heeft ASH de hulpverlening stopgezet. Het lukt ook niet om veiligheidsafspraken te maken met de ouders om de veiligheid van [minderjarige] op een andere manier te kunnen waarborgen.
De Raad heeft grote zorgen over de acute veiligheid van [minderjarige] en verzoekt daarom om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen.
De ouders dienen de komende tijd, ieder afzonderlijk, te werken aan hun eigen problematiek en er moet zicht komen op de (on)mogelijkheden van beide ouders en hun netwerk.
Het is positief dat de moeder inmiddels wel achter plaatsing in een moeder-kindhuis staat, eerder wees zij dit af. De Raad meent dat de komende tijd onderzocht moet worden of daar genoeg draagkracht voor is. Voor nu is het belangrijk dat er rust en stabiliteit is voor [minderjarige] , die in haar korte leven al veel heeft meegemaakt. De Raad benadrukt dat het belangrijk is dat beide ouders zich gaan inzetten voor de hulpverlening en gaan samenwerken met de gecertificeerde instelling.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. [minderjarige] drinkt goed en slaapt goed. De moeder heeft melk gekolfd en heeft slaapliedjes naar de pleegouders gestuurd. Daarmee laat de moeder zien veel van [minderjarige] te houden en betrokken te zijn. Inmiddels heeft er ook een begeleid bezoek plaatsgevonden met beide ouders. Dat is in beginsel goed verlopen. Wel worden er zorgen gezien over het handelen van de moeder, onder andere over het ondersteunen van de nek van [minderjarige] . Moeder staat niet altijd open voor adviezen.
Er zijn zorgen over de nek en de rug van [minderjarige] , waarvoor zij is doorverwezen naar de fysiotherapeut.
De gecertificeerde instelling heeft de afgelopen week al gezocht naar moeder-kindhuizen, maar heeft geen plek gevonden. De moeder-kindhuizen geven aan vol te zitten of de door hun aangeboden hulp niet passend te achten.
De moeder zegt zelf wel een plek te hebben gevonden bij een moeder-kindhuis in Brabant. Het is echter de vraag of plaatsing in een moeder-kindhuis nu al passend is.
Zowel Veilig Thuis als ASH hebben zorgen geuit over de houding en het handelen van de moeder. De moeder zou geen adviezen opvolgen en er zouden zorgen zijn over vluchtgevaar. Zij kondigde aan naar het buitenland te zullen vertrekken.
De komende tijd moet uitwijzen hoe de samenwerking met de moeder gaat verlopen en of zij bereid is mee te werken aan de hulpverlening en adviezen van professionals op te volgen.
4.2.
De vader verzoekt allereerst om aangemerkt te worden als belanghebbende in deze procedure. De vader heeft [minderjarige] erkend. Hij oefent niet het ouderlijk gezag over haar uit. Daarover hebben hij en de moeder discussie gehad.
De vader voert aan dat de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen ook zijn recht op omgang direct raakt. Voor de uithuisplaatsing had de vader namelijk iedere dag omgang met [minderjarige] en ook tijdens de uithuisplaatsing is er al een bezoekmoment gepland. De vader wil een rol spelen in het leven van [minderjarige] en wenst betrokken te worden bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen.
Door en namens de vader wordt geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader heeft net als de Raad en de gecertificeerde instelling grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Tijdens de zwangerschap van de moeder heeft de vader zelf aan de bel getrokken, omdat de moeder zorgelijk gedrag liet zien en steeds wisselende verblijfplekken had. De komende periode moet onderzoek worden gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijkheden binnen het netwerk. De vader zou het liefst zelf voor [minderjarige] zorgen. Hij beschikt over eigen woonruimte en is in staat voor haar te zorgen. Daarbij kan hij ondersteund worden door de grootouders vaderszijde. De vader meent dat [minderjarige] niet overhaast teruggeplaatst moet worden bij de moeder, omdat het risico anders bestaat dat [minderjarige] weer uit huis moet worden geplaatst bij een ander pleeggezin. Ook vraagt de vader zich af of de moeder wel daadwerkelijk openstaat voor plaatsing in een moeder-kindhuis. De moeder heeft namelijk recent nog aangegeven met [minderjarige] te willen vertrekken naar het buitenland. De moeder moet de komende tijd aan haar persoonlijke problematiek werken en laten zien dat zij de adviezen van professionals opvolgt.
4.3.
De moeder voert allereerst verweer tegen het verzoek van de vader om hem aan te merken als belanghebbende. Daartoe voert de moeder aan dat de vader niet met het gezag belast is. De relatie tussen de ouders is zeer complex en zorgt alleen maar voor escalaties. Het benoemen van de vader als belanghebbende zal alleen maar een nadelig effect hebben.
Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen de voorlopige ondertoezichtstelling maar wel tegen de machtiging uithuisplaatsing. Daartoe voert de moeder aan dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij samen met de moeder in een moeder-kindhuis wordt geplaatst. [minderjarige] is een pasgeboren baby en zij dient in de nabijheid te zijn van haar moeder. De moeder beaamt dat de relatie met de vader gecompliceerd en verstoord is. Zij heeft dan ook besloten er in het belang van [minderjarige] een punt achter de relatie te zetten. De moeder erkent ook dat zij tijdens haar zwangerschap geen vaste verblijfplaats had. Ook nu heeft de moeder geen eigen woning.
De moeder heeft na de uithuisplaatsing van [minderjarige] actief gezocht naar een moeder-kindhuis en heeft een plek gevonden waar moeder en [minderjarige] terecht kunnen. De moeder stond eerst niet open voor een moeder-kindhuis omdat zij niet goed wist wat het inhield. Zij beseft nu dat dit de beste optie is voor [minderjarige] .
De Raad heeft in de aanvullende onderbouwing op het verzoekschrift naar voren gebracht dat het in belang van [minderjarige] is dat zij en moeder zo snel mogelijk in een moeder-kindhuis worden geplaatst.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling twijfels gezet achter de plaatsing in een moeder-kindhuis. Daarbij gaat de gecertificeerde instelling tegen het advies van de Raad in en dat doet wat met het vertrouwen van de moeder in de gecertificeerde instelling.
Het is cruciaal dat [minderjarige] zo snel mogelijk wordt herenigd met de moeder en de moeder verzoekt primair dan ook afwijzing van het verzoek.
Subsidiair verzoekt de moeder de machtiging uithuisplaatsing slechts te verlenen voor de duur van een maand zodat de plaatsing in een moeder-kindhuis in die periode gerealiseerd kan worden.
Meer subsidiair verzoekt de moeder toewijzing voor de duur van een maand om de Raad onderzoek te laten doen naar plaatsing in een netwerkpleeggezin.
De moeder heeft zelf nog naar voren gebracht dat zij zich niet herkend in de door Veilig Thuis en ASH geschetste zorgen. De moeder heeft het beste met [minderjarige] voor en staat juist open voor adviezen van anderen. Ook klopt het niet dat de moeder medicatie gebruikt tegen psychoses. De moeder is op dit moment stabiel en is begonnen met een door haar zelf gezochte therapie. Ook is de moeder voor zichzelf weer in gesprek met de GGZ.
De moeder benadrukt verder dat zij niet van plan is naar het buitenland te vertrekken met [minderjarige] . Dat was een optie tijdens de zwangerschap toen haar werk en onderdak elders werd aangeboden, maar dat is nu niet meer aan de orde.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de vader betrokken is in het leven van [minderjarige] . Hij heeft sinds haar geboorte regelmatig contact gehad met [minderjarige] , haar erkend en wenst ook een (grote) rol te blijven spelen in het leven van [minderjarige] .
Het lijkt er op dat hij alleen door toedoen van de moeder geen gezag heeft verkregen over [minderjarige] , terwijl hij dit wel wilde.
De Raad heeft ter zitting de mededeling gedaan dat zij vader als belanghebbende in haar onderzoek zal betrekken.
De kinderrechter merkt in het licht van deze omstandigheden de vader aan als belanghebbende.
5.2.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.3.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de ouders. [minderjarige] is als pasgeboren baby volledig afhankelijk van haar opvoeders. Er zijn grote zorgen of de moeder en de vader in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] te dragen. De ouders worden volledig in beslag genomen door hun onderlinge conflicten en hoogoplopende emoties, waarbij zij de belangen van [minderjarige] uit het oog verliezen. Daarbij hebben beide ouders heftige uitspraken gedaan richting de hulpverlening. [minderjarige] is getuige geweest van de spanningen en escalaties en is in onveilige situaties geplaatst. Terwijl de moeder [minderjarige] in haar draagzak heeft, raakt zij in fysieke incidenten met anderen betrokken en vergeet dat zij hiermee het belang van [minderjarige] uit het oog verliest.
In vrijwillig kader is het niet gelukt om de zorgen te verminderen. De ouders hebben een afwerende houding tot heden vertoond richting de hulpverlening waardoor het niet lukt om veiligheidsafspraken te maken en de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Het is noodzakelijk dat er de komende tijd onderzoek wordt gedaan naar de opvoedvaardigheden en (on)mogelijkheden van beide ouders.
Daarbij dient ook onderzocht te worden of plaatsing van [minderjarige] en de moeder in een moeder-kindhuis mogelijk is. Tot duidelijk is of (een van) de ouders voor [minderjarige] kan zorgen, dient zij in het pleeggezin te blijven wonen. [minderjarige] heeft de afgelopen periode al veel chaos meegemaakt en in het pleeggezin krijgt zij de rust en stabiliteit die zij nodig heeft om toe te komen aan haar ontwikkeling.
De kinderrechter wijst beide verzoeken dan ook toe als verzocht.
Daarbij drukt de kinderrechter de ouders – met name de moeder – op het hart dat zij moet(en) meewerken met de hulpverlening en moet(en) samenwerken met de gecertificeerde instelling. Alleen op die manier kan onderzocht worden of [minderjarige] op een veilige manier samen met de moeder in een moeder-kindhuis kan worden geplaatst.
Daarbij is openheid over eventuele behandelingen die de ouders voor hun persoonlijke problematiek krijgen, zoals de door de moeder gestelde contacten met de GGZ, helpend voor het onderzoek naar hun mogelijkheden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 30 mei 2024 tot 16 augustus 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 30 mei 2024 tot 16 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 7 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.