ECLI:NL:RBDHA:2024:9284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot Surinaamse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Surinaamse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was voor een onderzoek en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het proces van uitzetting van eiser. Eiser heeft gesteld dat er tussen 12 maart 2024 en 3 april 2024 geen gerichte handelingen zijn verricht om zijn vertrek te faciliteren, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris wel degelijk stappen heeft ondernomen, waaronder het doorgeleiden van de aanvraag voor een laissez passer naar de Surinaamse autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken met eiser. De rechtbank benadrukt dat eiser zelf ook een medewerkingsplicht heeft en dat hij niet heeft aangetoond dat hij aan deze verplichting heeft voldaan.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep van eiser ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14492
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 6 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 maart 2024 (in de zaak NL24.7308) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten
grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Op 5 april 2024 stond een presentatie in persoon bij gepland bij de Surinaamse autroiteiten. Het dossier bevat nog geen informatie over hoe deze presentatie is verlopen en of de autoriteiten van Suriname nu bereid zijn een laissez passer (lp) te verstrekken. Verder blijkt dat tussen 12 maart 2024 en 3 april 2024 geen handelingen zijn verricht om eisers vertrek te faciliteren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
6. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de staatssecretaris op 15 februari 2024 de aanvraag voor een lp heeft doorgeleid naar de Surinaamse autoriteiten. Tevens heeft de staatssecretaris op 5 maart 2024 en 28 maart 2024 gerappelleerd bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp. Eiser is op 5 april 2024 in persoon gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de gelegenheid dient te worden gesteld om het resultaat van deze presentatie af te wachten. Verder heeft de staatssecretaris op 12 maart 2024 en 3 april 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank eisers stelling dat tussen 12 maart 2024 en 3 april 2024 geen op vertrek gerichte handelingen zijn verricht door de staatssecretaris niet. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eisers uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.