ECLI:NL:RBDHA:2024:9277
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing verblijfsdocument aanvraag
In deze zaak heeft verzoeker op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 27 oktober 2022 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 29 juni 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze beslissing, onder zaaknummer NL23.21442. Tijdens de behandeling van het beroep heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitkomst van het beroep in Nederland kan afwachten.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoeker vanwege betalingsonmacht vrijgesteld kan worden van het betalen van griffierecht. Echter, bij uitspraak van dezelfde dag heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Gezien deze beslissing in de hoofdzaak, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 31 mei 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.