ECLI:NL:RBDHA:2024:9270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL23.39569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van psychische klachten en inconsistentie in verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 17 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 21 november 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de mogelijkheid van eiser om coherent, consistent en compleet te verklaren tijdens het nader gehoor. Eiser had medische klachten, zoals vermeld in de Medifirst-rapporten, maar deze werden niet als een belemmering gezien voor het afnemen van het gehoor. De rechtbank wijst erop dat de hoorambtenaar rekening moet houden met medische problematiek, maar dat er geen reden was om te twijfelen aan eisers verklaringsvermogen op het moment van het gehoor.

De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor niet inconsistent waren en dat de staatssecretaris zijn verklaring terecht heeft gebruikt voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RRECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 17 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 21 november 2023 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser is niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte eisers verklaring tijdens het nader gehoor ten grondslag heeft gelegd aan de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag. Dat terwijl zijn verklaring tijdens het nader gehoor, concrete aanknopingspunten oplevert om te betwijfelen dat eiser in staat was om coherent, consistent en concreet te verklaren. Hiertoe voert eiser aan dat in de Medifirst rapporten uit 2021 en 2022 staat dat er sprake is van medische klachten. Deze klachten zijn in het Medifirst rapport niet nader toegelicht en hadden – in de context van zijn verklaringen - voor de hoorambtenaar aanleiding voor twijfel moeten zijn aan eisers mentale gesteldheid en reden om eiser eerst opnieuw te laten onderzoeken door Medifirst.
De verklaringen in het nader gehoor zijn onsamenhangend, niet navolgbaar en gaan van de hak op de tak. [1] Uit het medisch patiëntendossier blijkt bovendien dat kort na de afname van het nader gehoor psychische klachten zijn gesignaleerd. Daaruit blijkt dat deze psychische klachten ook al aanwezig waren tijdens de afname van het nader gehoor.
Toetsingskader
3.1.
In de Werkinstructie (WI) 2021/12 ‘Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure’ staat hoe de staatssecretaris omgaat met medische problematiek voorafgaand aan en tijdens het afnemen van gehoren. In deze WI is onder andere opgenomen dat voorafgaand aan het horen een medisch advies wordt gegeven om te bepalen of er sprake is van lichamelijke en psychische factoren die ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling niet of onvoldoende in staat is om coherent, consistent en compleet te verklaren. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] volgt dat de hoorambtenaar tijdens de gehoren rekening houdt met de voor het horen relevante beperkingen zoals weergegeven in het FMMU-advies (nu: Medifirst) en alert blijft op signalen dat een vreemdeling niet in staat is om zijn asielrelaas naar voren te brengen of om vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover verwijst de hoorambtenaar de vreemdeling terug naar Medifirst. In het medisch advies van Medifirst staat een bepaling van dezelfde strekking. Als zich tijdens het gehoor op enig moment andere feiten of omstandigheden voordoen die afdoen aan de houdbaarheid van het medisch advies, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om te beoordelen of de medisch adviseur hierover geïnformeerd wordt of dat overleg plaatsvindt dat een nieuw advies nodig is.
Oordeel van de rechtbank
3.2.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat er ten tijde van het nader gehoor concrete aanknopingspunten waren om te betwijfelen dat eiser in staat was om coherent, consistent en compleet te verklaren.
Eiser is twee keer onderzocht door Medifirst. Het eerste Medifirst-advies is van 28 oktober 2021, het aanmeldgehoor is afgenomen op 20 oktober 2021. Het tweede Medifirst-advies dateert van 27 april 2022 en is uitgebracht voorafgaand aan het nader gehoor op 12 mei 2022. De deskundige constateert in beide rapporten dat er sprake is van medische klachten. Deze medische klachten vormen volgens Medifirst geen beperking voor het horen. Eiser heeft geen medisch rapport ingebracht waarin de conclusies uit het deskundigenadvies van Medifirst worden betwist. Er bestond voor de hoorambtenaar op grond van de Medifirst-adviezen bij de start van het nader gehoor dus geen reden om te betwijfelen of eiser coherent, consistent en compleet kon verklaren.
3.3.
Eisers verklaring in het nader gehoor zelf, vormt evenmin concrete aanknopingspunten voor twijfel over eisers vermogen om gehoord te worden. Anders dan de gemachtigde van eiser ter zitting onder verwijzing naar pagina’s uit het verslag van het nader gehoor stelt, volgt uit de door eiser tijdens het nader gehoor gegeven antwoorden naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser ten tijde van het nader gehoor niet coherent, consistent of compleet kon verklaren. Het feit dat eiser tijdens het nader gehoor wisselt van asielmotief betekent niet dat de hoor ambtenaar had moeten twijfelen aan eisers vermogen om te verklaren.
3.4.
Dat uit de meerdere pauzes in het gehoor, waaronder een pauze kort na aanvang, volgt dat de hoor ambtenaar wel degelijk twijfels had over eisers vermogen om te verklaren, is speculatief, aangezien meerdere pauzes in het nader gehoor gebruikelijk zijn. Dat de gehoorambtenaar dergelijke twijfels zou hebben gehad, volgt niet uit het verslag.
De staatssecretaris stelt verder terecht dat het feit dat de hoor ambtenaar blijkens het verslag vragen soms opnieuw stelt of anders formuleert, getuigt van zorgvuldigheid zodat ook daaruit de door eiser gestelde twijfel aan zijn vermogen om te verklaren niet kan worden afgeleid. En net als de staatssecretaris acht de rechtbank van belang dat eiser in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor niets heeft aangevoerd over het eerst in beroep gestelde onvermogen om te verklaren.
3.5.
Het in beroep overgelegde patiëntendossier biedt evenmin concrete aanknopingspunten om (achteraf) te betwijfelen dat eiser tijdens het nader gehoor in staat was om coherent, consistent en compleet te verklaren. In het patiëntendossier is op 25 juni 2022 voor het eerst melding gemaakt dat eiser sinds een week ander gedrag en psychische klachten vertoont. Dat eiser op dat moment een gedragsverandering doormaakt, betekent niet dat deze klachten tijdens het nader gehoor op 12 mei 2022 ook al aanwezig waren laat staan voor de hoor ambtenaar waarneembaar waren. De staatssecretaris heeft contact gezocht met het COa en daaropvolgend met het GZA. Het GZA geeft in haar reactie van 25 maart 2024 aan dat er op dit moment mogelijk sprake is van psychische problematiek en dat eiser hier in de toekomst voor zal worden behandeld in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Dit maakt evenmin dat tijdens het nader gehoor al sprake was van een dergelijke situatie.
3.6
De staatssecretaris heeft eisers verklaring tijdens het nader gehoor kortom ten grondslag mogen leggen aan de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

4. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ter onderbouwing van dit betoog heeft de gemachtigde van eiser op de zitting verwezen naar pagina’s 2 t/m 6, 8 t/m 9 en 11 t/m 12.
2.Zie ABRvS van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 8.3 en ABRvS van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057.