Op 17 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 2 juli 2021 te Rijswijk. De verdachte, geboren in 1987 in Turkije, werd beschuldigd van het rijden met een te hoge snelheid en het veroorzaken van een aanrijding met een overstekende bromfietser, die als gevolg daarvan overleed. Tijdens de zitting op 3 juni 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak van het primair ten laste gelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) gevorderd, maar wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn snelheid niet had aangepast aan de verkeerssituatie, maar kon niet wettig en overtuigend bewijs vinden voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk gevaar op de weg had veroorzaakt door met een te hoge snelheid stilstaand verkeer te passeren, wat leidde tot de aanrijding met de bromfietser. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden.