ECLI:NL:RBDHA:2024:9265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
09/031065-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door botsing tussen auto en scooter met vrijspraak voor artikel 6 Wegenverkeerswet en bewezenverklaring van artikel 5 Wegenverkeerswet

Op 17 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 2 juli 2021 te Rijswijk. De verdachte, geboren in 1987 in Turkije, werd beschuldigd van het rijden met een te hoge snelheid en het veroorzaken van een aanrijding met een overstekende bromfietser, die als gevolg daarvan overleed. Tijdens de zitting op 3 juni 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak van het primair ten laste gelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) gevorderd, maar wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn snelheid niet had aangepast aan de verkeerssituatie, maar kon niet wettig en overtuigend bewijs vinden voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk gevaar op de weg had veroorzaakt door met een te hoge snelheid stilstaand verkeer te passeren, wat leidde tot de aanrijding met de bromfietser. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/031065-22
Datum uitspraak: 17 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.B. Epozdemir naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Rijswijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Schaapweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid en/of
- ( vervolgens) met die snelheid stilstaand en/of langzaam rijdend verkeer op de naastgelegen
rijbaan te passeren en/of
- vervolgens in botsing te komen met een aldaar overstekende bromfietser, te weten [naam] , als gevolg waarvan die [naam] werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Schaapweg, met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid te rijden en/of (vervolgens) met die snelheid stilstaand en/ofof langzaam rijdend verkeer op de naastgelegen rijbaan te passeren, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Het verkeersongeval
Op 2 juli 2021 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Schaapweg in Rijswijk. Hij kwam op het kruispunt van de Schaapweg met de Van Vredenburchweg in botsing met een overstekende bromfietser, te weten [naam] (hierna: [naam] ). Ten gevolge van dit verkeersongeval is [naam] overleden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verkeersgedragingen van de verdachte bij dit ongeval kunnen worden aangemerkt als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) of overtreding van artikel 5 WVW.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximale snelheid van 50 km/u. Aan de hand van het navigatiesysteem van de auto van de verdachte is een indicatieve gemiddelde snelheid van 59 km/u berekend, maar aan deze berekening ligt mogelijk een meetfout ten grondslag. Het dossier biedt geen ander bewijs voor de vaststelling dat de auto van de verdachte op het moment van het verkeersongeval harder reed dan 50 km/u. De verklaringen van getuigen dat de auto 70 of 80 km/u leek te rijden, zal de rechtbank niet als bewijsmiddel gebruiken omdat bij het inschatten van snelheden door getuigen rekening moet worden gehouden met een behoorlijke kans dat die inschatting niet nauwkeurig is, zeker in het onderhavige geval waarin de getuigen zelf (nagenoeg) stilstaan.
Evenmin kan worden vastgesteld dat [naam] op een eerder moment, bijvoorbeeld toen zij op het parallel gelegen fietspad reed of toen zij op het punt stond om de Schaapweg over te steken, voor de verdachte zichtbaar was. Het is mogelijk dat het zicht voor zowel de verdachte als voor [naam] werd ontnomen door de langzaam rijdende dan wel stilstaande voertuigen op de rechter rijbaan.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte zich op een voorrangsweg bevond.
Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het gedrag van de verdachte – alle omstandigheden bezien – niet dusdanig is dat het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021190229, van de politie eenheid Den Haag, district Westland – Delft, basisteam Rijswijk, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 62).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 23 december 2021, voor zover inhoudende (p. 2-10):
Op 2 juli 2021 vond er op de Schaapweg, ter hoogte van de kruising met de Van Vredenburchweg, te Rijswijk een aanrijding plaats tussen een zwarte personenauto, merk Maserati, en een witte bromfiets, merk Sym.
De Maserati werd bestuurd door [verdachte] . De Sym werd bestuurd door [naam] en kwam vanaf het rechts gelegen fietspad en wilde de Schaapweg oversteken in de richting van de Van Vredenburchweg. Ter hoogte van de kruising reden meerdere voertuigen rechts op de rijbaan. Een bestuurster van een personenauto stond stil en liet de Sym oversteken. Op dat moment reed de Maserati links op de rijbaan en passeerde de voertuigen, welke rechts stilstonden. Ter hoogte van de kruising ontstond een aanrijding tussen de Maserati en de Sym. Ten gevolge van de aanrijding is [naam] aan haar verwondingen overleden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 2 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 11-15):
V: Wat is er volgens u gebeurd?
A: Er waren twee rijstroken en ik reed op de linker rijstrook. Naast mij op de rechter rijstrook stonden ook allemaal auto's, deze stond allemaal stil omdat het heel druk was. Ik kon vervolgens op de linker rijstrook wel doorrijden omdat het daar niet stil stond. Ik zag opeens tussen de auto's, die rechts stil stonden, een scooter aan komen rijden om over te steken. Vervolgens kwam ik met de scooter in aanrijding.
V: U haalde andere voertuigen in?
A: Ik stond op de linker rijstrook bij de stoplichten en heb toen heel de tijd op de linker rijstrook gereden en ben toen de auto's, welke rechts stilstonden, voorbij gereden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW?
Voor overtreding van artikel 5 WVW moet sprake zijn van concreet gevaarzettend of verkeershinderend gedrag van de verkeersdeelnemer. Dit gedrag behelst in beginsel ieder gedrag dat van invloed is op de veiligheid van het verkeer, waarbij de strekking is dat er in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar of voorzienbare hinder door de gedraging is of kon ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte met een te hoge snelheid reed voor de situatie ter plaatse. De verdachte heeft verklaard dat hij denkt ongeveer 50 km/u te hebben gereden en dat hij de voertuigen die op de rechter rijbaan stilstonden dan wel langzaam reden via de linker rijbaan wilde inhalen, zodat hij verderop kon invoegen.
Een verkeersdeelnemer moet (tijdig) zijn snelheid aanpassen aan de gegeven situatie. Voor de verdachte was die situatie dat het druk was op de weg, dat sprake was van filevorming op de rechter rijbaan en dat hij een kruispunt naderde. Van hem had mogen worden verwacht dat hij dat kruispunt behoedzaam naderde en extra oplettend was in verband met mogelijk kruisend verkeer van zowel rechts als links. De omstandigheid dat de Schaapweg een voorrangsweg betrof waar 50 km/u mocht worden gereden, ontslaat de verdachte dan ook niet van zijn verplichting om zijn snelheid te matigen als dat voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk is. De verdachte heeft zijn snelheid niet aangepast aan de situatie, maar heeft in plaats daarvan, met de bedoeling om verderop in te voegen, de file op de rechter rijbaan ingehaald en is daarbij op de linker rijbaan over de kruising gereden met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande – anders dan de raadsman heeft bepleit – tot de conclusie dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door op een kruising stilstaand dan wel langzaam rijdend verkeer met een in de gegeven omstandigheden te hoge snelheid te passeren. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt in de botsing met [naam] , als gevolg waarvan zij is overleden.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 2 juli 2021 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Schaapweg, met een hogere snelheid stilstaand en/of langzaam rijdend verkeer op de naastgelegen rijbaan passeerde, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en zijn blanco strafblad.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding met zeer ernstige gevolgen. De verdachte is in botsing gekomen met het slachtoffer, een 32-jarige vrouw en moeder van een destijds driejarige zoon, waardoor zij is overleden. Het leed en het gemis dat daardoor aan de nabestaanden is toegebracht is groot en zeer ingrijpend. Dit is ook gebleken uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer. Zij heeft op de terechtzitting verteld hoezeer haar leven na het tragische ongeval is veranderd, nu zij na het overlijden van haar dochter de volledige zorg voor de inmiddels zesjarige zoon op zich heeft genomen. Ook heeft de moeder van het slachtoffer verteld hoe zwaar het haar valt dat zij, in plaats van haar dochter, nu degene is die alle mijlpalen – zoals de start op de basisschool en een eerste zwemles – met de zoon van het slachtoffer meemaakt.
De rechtbank heeft oog voor dit verdriet, maar benadrukt dat de straffen die opgelegd zullen worden zien op de ernst van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt en losstaan van de zeer ernstige gevolgen van het ongeval.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 januari 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De redelijke termijn
De verdachte is op 2 juli 2021 verhoord door de politie. De rechtbank beschouwt die datum als het moment waarop de verdachte in ieder geval redelijkerwijs de verwachting kon hebben dat tegen hem ter zake een bepaald strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank wijst vandaag vonnis. In aanmerking genomen dat de redelijke termijn waarbinnen zij vonnis had moeten wijzen in beginsel twee jaar is, is dat dus ruim elf maanden te laat.
De straffen
Alles afwegende en gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie en acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met de impact die het ongeval ook op het leven van de verdachte zelf heeft en de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, enerzijds om de ernst van het bewezen verklaarde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te doordringen meer voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten in het verkeer.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 30 (dertig) dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter,
mr. H.M. Braam, rechter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Melieste, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2024.