ECLI:NL:RBDHA:2024:926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
09-070468-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van pleegzoon en bedreiging van arts

Op 29 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van haar verstandelijk beperkte pleegzoon, [slachtoffer 1], en bedreiging van zijn arts, [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar echtgenoot en broer, [slachtoffer 1] gedurende een periode van meer dan twee maanden heeft mishandeld. Dit werd onderbouwd door letselrapportages en verklaringen van het slachtoffer, die aangaven dat hij niet veilig was in zijn thuissituatie. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van opzettelijke benadeling van de gezondheid, omdat er onvoldoende bewijs was voor de psychische mishandeling zoals ten laste gelegd. De bedreiging van de arts werd ook bewezen verklaard, waarbij de verdachte en haar broer dreigende uitspraken deden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] van € 2.500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/070468-23
Datum uitspraak: 29 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.L.G. Rens naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] heeft zich bij monde van zijn wettelijk vertegenwoordiger als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en schadevergoeding gevorderd.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2022 tot en met 9 maart 2023 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] (met kracht) bij de arm te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of lichaam en/of de benen en/of armen te stompen en/of slaan en/of
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de nek vast te pakken;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2022 tot en met 9 maart 2023 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door,
- die [slachtoffer 1] kleinerend en/of denigrerend en/of intimiderend toe te spreken (door die [slachtoffer 1]
onder meer de woorden toe te voegen: "rotjong" en/of "klootzak en/of leugenaar") en/of
- die [slachtoffer 1] voedsel te onthouden, althans onvoldoende voedsel te geven en/of
- Wiet te roken in het bijzijn van die [slachtoffer 1]
waardoor de (lichamelijke en/of geestelijke) gezondheid van die [slachtoffer 1] is benadeeld;
3.
zij op of omstreeks 24 maart 2023 te Zoetermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, in het bijzijn van [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 2] (Inspecteur van politie Eenheid Den Haag) (dreigend) te zeggen:
- " Dit is allemaal de schuld van die [slachtoffer 2] . Ik ga hem doodmaken. Ik maak hem af, ik maak ze allemaal dood" en/of- "Maak die [slachtoffer 2] voor mij dood. Pak hem" en/of
- " Dit is de schuld van die arts in het ziekenhuis. Ik ga ze nu allemaal doodmaken daar",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
welke woorden ter kennis van die [slachtoffer 2] zijn gekomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft een verstandelijke beperking en een niet nader gespecificeerd syndroom en was ten tijde van de ten laste gelegde periode 44 jaar oud. Door zijn verstandelijke beperking functioneert [slachtoffer 1] op het cognitieve niveau van een vijfjarige en heeft hij veel zorg nodig. Omdat zijn biologische ouders niet meer leven, heeft de verdachte sinds 2011 de zorg over [slachtoffer 1] en is zij samen met haar echtgenoot [naam 1] en broer [naam 2] in het huis gaan wonen dat van [slachtoffer 1] ouders is geweest en waarvan [slachtoffer 1] de hoofdhuurder is. Sinds 2012 is de verdachte eveneens zijn mentor.
In de ten laste gelegde periode is [slachtoffer 1] verschillende keren opgenomen geweest in het ziekenhuis, waarbij telkens blauwe plekken op zijn lichaam zijn geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft het ziekenhuispersoneel meldingen gedaan bij Veilig Thuis.
De verdachte wordt verweten dat zij samen met anderen [slachtoffer 1] heeft mishandeld (feit 1 en 2) en een arts van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , heeft bedreigd (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen onder feit 1 en 2 en van het ten laste gelegde “Wiet te roken in het bijzijn van die [slachtoffer 1] ” onder feit 2.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. De rechtbank gaat hierna in op de verweren, voor zover dat nodig is.
3.4
Feit 2: Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend is bewezen.
De in artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gelijkstelling van opzettelijke benadeling van de gezondheid met mishandeling biedt aanknopingspunten voor strafbaarheid van psychische mishandeling. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Hoewel de rechtbank in het dossier aanwijzingen ziet dat de verdachte [slachtoffer 1] kleinerend, denigrerend en intimiderend toesprak (ze heeft [slachtoffer 1] bijvoorbeeld een keer ‘vieze, vuile leugenaar’ genoemd omdat hij gezegd had nasi te zullen eten in plaats van boerenkool) en dat [slachtoffer 1] op momenten weinig te eten kreeg, is er geen sluitend bewijs voor de conclusie dat dit alles zodanig was dat de verdachte zodoende opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer 1] heeft benadeeld. Dat [slachtoffer 1] meerdere malen in het ziekenhuis is opgenomen vanwege een te lage bloedsuikerspiegel is hiervoor onvoldoende, nu in het dossier een medische verklaring ontbreekt voor de oorzaak hiervan. Ook overigens bevat het dossier geen informatie over de (lichamelijke en/of geestelijke) gesteldheid van [slachtoffer 1] als gevolg van de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
3.5
Feiten 1 en 3: Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Vast staat dat verschillende personen in de periode van 22 december 2023 tot en met 9 maart 2023 bij Veilig Thuis melding hebben gedaan naar aanleiding van door hen afzonderlijk van elkaar geconstateerd letsel bij [slachtoffer 1] . Na de melding op 10 februari 2023 is Veilig Thuis in gesprek gegaan met [slachtoffer 1] . Vervolgens heeft forensisch arts E. de Coster op 12 februari 2023 foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat er twee rapportages in het dossier zitten met verschillende conclusies over de mogelijke toedracht van het waargenomen letsel, en dat deze rapportages dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat De Coster de door hem gemaakte foto’s heeft beoordeeld en daarbij van twee scenario’s is uitgegaan die een arts bij Veilig Thuis aan hem heeft verstrekt. Het gaat hierbij om (i) vallen uit bed en struikelen over speelgoed en (ii) vastpakken bij de bovenarmen om [slachtoffer 1] te helpen op te staan als hij op de grond zit. Beide scenario’s zijn ook door de verdachte – niet alleen bij de politie, maar ook ter terechtzitting – zelf als mogelijke oorzaken van het waargenomen letsel opgegeven. Het scenario dat het letsel kan zijn ontstaan door stompen, slaan en schoppen, zoals ten laste is gelegd, is dus uitdrukkelijk niet bij de beoordeling betrokken. Dit maakt dat de rechtbank in het kader van de bewijswaardering geen waarde hecht aan de bevindingen van De Coster.
Tegenover het rapport van De Coster staat de letselrapportage van 13 juli 2023 van forensisch arts M. Buiskool. Deze arts heeft dezelfde foto’s bekeken en is uitgegaan van drie hypothesen:
1. het letsel kan veroorzaakt zijn door een val uit bed, waarbij tegen een kachel is aangekomen;
2. het letsel kan veroorzaakt zijn door het aanbrengen van een infuus in het lichaam; of
3. het letsel kan veroorzaakt zijn door slaan, schoppen, knijpen, (hard) vastpakken, bijten en of ander (toegebracht geweld).
De rechtbank stelt vast dat Buiskool bij de beoordeling van het letsel niet alleen een mogelijk accidentele toedracht heeft betrokken, maar ook de toedracht zoals ten laste is gelegd. Verder blijkt – anders dan de verdediging heeft gesuggereerd – uit de rapportage duidelijk dat het letsel moet zijn ontstaan in de ten laste gelegde periode. Dit maakt dat de rechtbank het rapport van Buiskool als vertrekpunt zal gebruiken bij de beoordeling van de tenlastelegging.
De conclusie van Buiskool is dat er veel huidverkleuringen door bloeduitstorting en oppervlakkige huidbeschadigingen (categorie 1) zijn, waarbij een aanzienlijk deel niet past bij een accidentele origine (val). Ook waren de letsels verspreid over een groot deel van het lichaam, namelijk de voorzijde, de zijkanten (links en rechts), de binnenzijde van de armen en de flank. Een dergelijke hoeveelheid letsels en de distributie van deze letsels kunnen volgens Buiskool niet goed verklaard worden door de geschetste val (een val uit een bed, waarbij tegen een kachel aangekomen is). Derhalve is het aantreffen van het geheel aan letsels, beschreven in categorie 1, veel waarschijnlijker onder een hypothese van toegebracht geweld dan onder een hypothese van de geschetste val.
De rechtbank stelt voorop dat de conclusies van Buiskool de bewijskracht van de resultaten ten aanzien van de hypothesen verwoorden. De conclusies geven echter niet de kans weer dat een bepaalde hypothese ook waar is. Daar gaat de strafrechter over. De strafrechter beschouwt de conclusies van de forensisch arts in de context van het strafdossier en trekt vervolgens op basis van alle beschikbare gegevens een eigen conclusie. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
[slachtoffer 1] heeft op 10 februari en op 10 maart 2023 uit zichzelf verklaard dat hij niet meer naar huis wilde, omdat hij het niet leuk vindt thuis. Ook heeft hij verklaard dat hij op zijn hoofd is geslagen met mama. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: de echtgenoot van de verdachte) slechte mensen zijn, omdat zij hem pijn doen. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard te zijn geschopt en heeft hierbij een blauwe plek op zijn pols laten zien.
Op 6 maart 2023 is een melding gedaan door een arts in opleiding van het Erasmus Medisch Centrum omdat nadat de verdachte en haar broer op visite waren geweest twee nieuwe blauwe plekken werden geconstateerd. Ook naar aanleiding hiervan heeft [slachtoffer 1] verklaard dat oom [naam 2] (de rechtbank begrijpt: de broer van de verdachte, [naam 2] ) hem pijn wilde doen en zijn arm probeerde te breken. Ook heeft [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor verklaard over zijn periode in het Erasmus Medisch Centrum dat ‘Papa [naam 1] ’ hem klappen had gegeven.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] over de toedracht van het letsel betrouwbaar, omdat zij steun vinden in ander bewijs. Zo hebben meerdere getuigen angsten en verdriet bij [slachtoffer 1] waargenomen en hem horen zeggen dat hij niet naar huis terug wil en zich thuis niet veilig voelt.
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de verdachte, maar ook haar broer en haar echtgenoot [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode hebben mishandeld. Zij hebben hier alle drie een wezenlijk aandeel in gehad. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de broer van de verdachte bij de aanhouding van de verdachte met luide stem riep “Dit is allemaal de schuld van die dokter [slachtoffer 2] . Ik ga hem doodmaken. Ik maak hem af”. Hierop heeft de verdachte gereageerd met “Maak die [slachtoffer 2] voor mij dood. Pak hem.” [slachtoffer 2] heeft hiervan kennisgenomen en vervolgens aangifte gedaan. Volgens de verdediging heeft de verdachte niet de bedoeling gehad om vrees aan te jagen, zodat het opzet op bedreiging ontbreekt. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een strafbare bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat uitlatingen van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degenen tot wie zij zijn gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de woorden die de verdachte en haar broer hebben gebruikt niet voor enig misverstand vatbaar. Deze zijn bovendien zodanig woedend en agressief geuit dat zij bij [slachtoffer 2] , toen hij daarvan kennis nam, de hier bedoelde redelijke vrees konden doen ontstaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en haar broer het opzet op de bedreiging van [slachtoffer 2] hadden. De rechtbank betrekt hierbij dat de broer van de verdachte zijn woorden daadwerkelijk kracht heeft bij gezet door in zijn auto te stappen en weg te rijden in de richting van het Lange Land Ziekenhuis, waar [slachtoffer 2] werkt.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij in de periode van 22 december 2022 tot en met 9 maart 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] met kracht bij de arm te pakken en
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en lichaam en de benen en armen te slaan en
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen;
3.
zij op 24 maart 2023 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend te zeggen:
- " Dit is allemaal de schuld van die dok
ter [slachtoffer 2] . Ik ga hem doodmaken. Ik maak hem af” en
- " Maak die [slachtoffer 2] voor mij dood. Pak hem",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
welke woorden ter kennis van die [slachtoffer 2] zijn gekomen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [slachtoffer 1] samen met haar broer en haar echtgenoot gedurende een periode van ruim twee maanden mishandeld, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 1] was vanwege zijn beperking volledig afhankelijk van de zorg van de verdachte – zijn pleegmoeder en mentor – en niet in staat hulp te zoeken als hij dit nodig zou hebben gehad. Indien [slachtoffer 1] niet zou zijn opgenomen in het ziekenhuis waren deze feiten niet aan het licht gekomen. De verdachte heeft door haar handelen niet alleen haar wettelijke taak als pleegouder verzaakt, maar ook de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] geschonden en hem bang gemaakt. De verdachte heeft verzuimd een veilige omgeving voor [slachtoffer 1] te creëren: ook haar echtgenoot en haar inwonende broer hebben [slachtoffer 1] mishandeld. Op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte als verzorgende van [slachtoffer 1] zijn belang voorop heeft gesteld. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan. Verder heeft de verdachte samen met haar broer een arts van [slachtoffer 1] bedreigd, terwijl die arts juist het beste met [slachtoffer 1] voor had.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 december 2023, waaruit blijkt dat niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 11 mei 2023, waaruit volgt dat sprake is van schuldenproblematiek. De reclassering stelt verder vast dat er een laag recidiverisico is en adviseert bij veroordeling van de verdachte haar een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij heeft rugklachten en is niet bereid mee te werken aan een taakstraf.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 60 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank volgt dus de door de officier van justitie geëiste straf. Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, acht zij deze straf gelet op de hiervoor geschetste ernst van de zaak passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich bij monde van zijn wettelijk vertegenwoordiger als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier verzoekt de vordering in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit 1 worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
60(
zestig)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
46(
zesenveertig) DAGEN,
niet zal worden ten uitvoer gelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. de Wit, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2024.