3.6Bewijsoverwegingen
Vast staat dat verschillende personen in de periode van 22 december 2023 tot en met 9 maart 2023 bij Veilig Thuis melding hebben gedaan naar aanleiding van door hen afzonderlijk van elkaar geconstateerd letsel bij [slachtoffer 1] . Na de melding op 10 februari 2023 is Veilig Thuis in gesprek gegaan met [slachtoffer 1] . Vervolgens heeft forensisch arts E. de Coster op 12 februari 2023 foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat er twee rapportages in het dossier zitten met verschillende conclusies over de mogelijke toedracht van het waargenomen letsel, en dat deze rapportages dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat De Coster de door hem gemaakte foto’s heeft beoordeeld en daarbij van twee scenario’s is uitgegaan die een arts bij Veilig Thuis aan hem heeft verstrekt. Het gaat hierbij om (i) vallen uit bed en struikelen over speelgoed en (ii) vastpakken bij de bovenarmen om [slachtoffer 1] te helpen op te staan als hij op de grond zit. Beide scenario’s zijn ook door de verdachte – niet alleen bij de politie, maar ook ter terechtzitting – zelf als mogelijke oorzaken van het waargenomen letsel opgegeven. Het scenario dat het letsel kan zijn ontstaan door stompen, slaan en schoppen, zoals ten laste is gelegd, is dus uitdrukkelijk niet bij de beoordeling betrokken. Dit maakt dat de rechtbank in het kader van de bewijswaardering geen waarde hecht aan de bevindingen van De Coster.
Tegenover het rapport van De Coster staat de letselrapportage van 13 juli 2023 van forensisch arts M. Buiskool. Deze arts heeft dezelfde foto’s bekeken en is uitgegaan van drie hypothesen:
1. het letsel kan veroorzaakt zijn door een val uit bed, waarbij tegen een kachel is aangekomen;
2. het letsel kan veroorzaakt zijn door het aanbrengen van een infuus in het lichaam; of
3. het letsel kan veroorzaakt zijn door slaan, schoppen, knijpen, (hard) vastpakken, bijten en of ander (toegebracht geweld).
De rechtbank stelt vast dat Buiskool bij de beoordeling van het letsel niet alleen een mogelijk accidentele toedracht heeft betrokken, maar ook de toedracht zoals ten laste is gelegd. Verder blijkt – anders dan de verdediging heeft gesuggereerd – uit de rapportage duidelijk dat het letsel moet zijn ontstaan in de ten laste gelegde periode. Dit maakt dat de rechtbank het rapport van Buiskool als vertrekpunt zal gebruiken bij de beoordeling van de tenlastelegging.
De conclusie van Buiskool is dat er veel huidverkleuringen door bloeduitstorting en oppervlakkige huidbeschadigingen (categorie 1) zijn, waarbij een aanzienlijk deel niet past bij een accidentele origine (val). Ook waren de letsels verspreid over een groot deel van het lichaam, namelijk de voorzijde, de zijkanten (links en rechts), de binnenzijde van de armen en de flank. Een dergelijke hoeveelheid letsels en de distributie van deze letsels kunnen volgens Buiskool niet goed verklaard worden door de geschetste val (een val uit een bed, waarbij tegen een kachel aangekomen is). Derhalve is het aantreffen van het geheel aan letsels, beschreven in categorie 1, veel waarschijnlijker onder een hypothese van toegebracht geweld dan onder een hypothese van de geschetste val.
De rechtbank stelt voorop dat de conclusies van Buiskool de bewijskracht van de resultaten ten aanzien van de hypothesen verwoorden. De conclusies geven echter niet de kans weer dat een bepaalde hypothese ook waar is. Daar gaat de strafrechter over. De strafrechter beschouwt de conclusies van de forensisch arts in de context van het strafdossier en trekt vervolgens op basis van alle beschikbare gegevens een eigen conclusie. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
[slachtoffer 1] heeft op 10 februari en op 10 maart 2023 uit zichzelf verklaard dat hij niet meer naar huis wilde, omdat hij het niet leuk vindt thuis. Ook heeft hij verklaard dat hij op zijn hoofd is geslagen met mama. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: de echtgenoot van de verdachte) slechte mensen zijn, omdat zij hem pijn doen. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard te zijn geschopt en heeft hierbij een blauwe plek op zijn pols laten zien.
Op 6 maart 2023 is een melding gedaan door een arts in opleiding van het Erasmus Medisch Centrum omdat nadat de verdachte en haar broer op visite waren geweest twee nieuwe blauwe plekken werden geconstateerd. Ook naar aanleiding hiervan heeft [slachtoffer 1] verklaard dat oom [naam 2] (de rechtbank begrijpt: de broer van de verdachte, [naam 2] ) hem pijn wilde doen en zijn arm probeerde te breken. Ook heeft [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor verklaard over zijn periode in het Erasmus Medisch Centrum dat ‘Papa [naam 1] ’ hem klappen had gegeven.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] over de toedracht van het letsel betrouwbaar, omdat zij steun vinden in ander bewijs. Zo hebben meerdere getuigen angsten en verdriet bij [slachtoffer 1] waargenomen en hem horen zeggen dat hij niet naar huis terug wil en zich thuis niet veilig voelt.
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de verdachte, maar ook haar broer en haar echtgenoot [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode hebben mishandeld. Zij hebben hier alle drie een wezenlijk aandeel in gehad. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de broer van de verdachte bij de aanhouding van de verdachte met luide stem riep “Dit is allemaal de schuld van die dokter [slachtoffer 2] . Ik ga hem doodmaken. Ik maak hem af”. Hierop heeft de verdachte gereageerd met “Maak die [slachtoffer 2] voor mij dood. Pak hem.” [slachtoffer 2] heeft hiervan kennisgenomen en vervolgens aangifte gedaan. Volgens de verdediging heeft de verdachte niet de bedoeling gehad om vrees aan te jagen, zodat het opzet op bedreiging ontbreekt. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een strafbare bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat uitlatingen van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degenen tot wie zij zijn gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de woorden die de verdachte en haar broer hebben gebruikt niet voor enig misverstand vatbaar. Deze zijn bovendien zodanig woedend en agressief geuit dat zij bij [slachtoffer 2] , toen hij daarvan kennis nam, de hier bedoelde redelijke vrees konden doen ontstaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en haar broer het opzet op de bedreiging van [slachtoffer 2] hadden. De rechtbank betrekt hierbij dat de broer van de verdachte zijn woorden daadwerkelijk kracht heeft bij gezet door in zijn auto te stappen en weg te rijden in de richting van het Lange Land Ziekenhuis, waar [slachtoffer 2] werkt.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen.