AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Omzetbelasting en de verplichtingen van gemeenten bij de inzameling van huishoudelijk afval
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente [eiseres] en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of de gemeente omzetbelasting verschuldigd is over vergoedingen die zij ontvangt voor de inzameling van huishoudelijk afval, waaronder verpakkingsafval. De gemeente heeft over het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 aangifte omzetbelasting gedaan en de verschuldigde belasting voldaan. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen, waarna de gemeente beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op grond van de Wet Milieubeheer verplicht is om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. De gemeente heeft zich in het kader van de Ketenovereenkomst Verpakkingen 2020-2029 verbonden om de inzameling van verpakkingsafval te faciliteren. De rechtbank oordeelt dat de gemeente met de inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval een dienst verricht aan het verpakkend bedrijfsleven, en dat er sprake is van een economische activiteit. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet als overheid handelt in de zin van de btw-regelgeving, en dat de verleggingsregeling niet van toepassing is. Het beroep van de gemeente wordt ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gemeenten en het verpakkend bedrijfsleven in het kader van de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval. De rechtbank wijst erop dat de gemeente, ondanks haar publiekrechtelijke status, in dit geval optreedt als belastingplichtige voor de verrichte diensten. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop gemeenten hun rol in de afvalinzameling en de bijbehorende belastingverplichtingen moeten begrijpen en uitvoeren.
Voetnoten
1.Dit Besluit heeft het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton per 1 januari 2015 vervangen. Tekst geldend van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2020.
2.Artikel 5 van het Bbv.
3.Artikelen 6 en 7 van het Bbv.
4.Artikel 1 van de Raamovereenkomst 2013-2022.
5.Artikel 2 van de Raamovereenkomst 2013-2022.
6.Artikel 6 van de Raamovereenkomst 2013-2022.
7.Artikelen 1 en 3 van de Raamovereenkomst 2008-2012. Aangezien van deze bepalingen in de Raamovereenkomst 2013-2022 niet is afgeweken, zijn die onder de Raamovereenkomst 2013-2022 eveneens van toepassing.
8.Opgenomen onder paragraaf 3. Monitoring.
9.Artikel 2, eerste lid, van de deelnemersovereenkomst.
10.Artikel 2, tweede lid, van de deelnemersovereenkomst.
11.Artikel 4, eerste lid, van de deelnemersovereenkomst.
12.Artikel 5, eerste lid, van de deelnemersovereenkomst.
13.Artikel 6, eerste lid, van de deelnemersovereenkomst.
14.Artikel 8, derde lid, van de deelnemersovereenkomst.
15.Artikel 4, tweede lid, van de Ketenovereenkomst.
16.Artikel 4, derde lid, van de Ketenovereenkomst.
17.Artikel 4, vierde lid, van de Ketenovereenkomst.
18.Artikel 1, derde lid, van de Ketenovereenkomst.
19.HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 21 (gemeenten Borsele).
20.HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 28 (gemeenten Borsele).
21.HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 29, 30 en 31 (gemeenten Borsele).