ECLI:NL:RBDHA:2024:9211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
C/09/662872/KG RK 24-368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure over huurgeschil

Op 10 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekers, huurders van een woning, afgewezen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. V. Kortenbach, vroegen om wraking van rechter mr. A.C.M. Höppener, omdat zij meenden dat deze partijdig was. De wrakingsgrond was dat de rechter tijdens de zitting op 25 april 2024 voornamelijk vragen had gesteld aan de huurders en hen niet voldoende gelegenheid had gegeven om hun standpunt te verwoorden. De verzoekers voerden aan dat de rechter al een oordeel had gevormd voordat de verhuurders hun argumenten konden inbrengen.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter de vrijheid heeft om de zitting in te richten zoals zij dat nodig acht. De rechter had aan het begin van de zitting duidelijk gemaakt dat zij eerst met de huurders zou spreken. De wrakingskamer concludeerde dat uit het verloop van de zitting niet bleek dat de rechter partijdig was of al een oordeel had gevormd. De opmerkingen van de rechter werden gezien als een samenvatting van de situatie en niet als een definitief oordeel. De wrakingskamer stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid rechtvaardigden.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters. De behandeling van de onderliggende procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/27
zaak- /rekestnummer: C/09/662872 / KG RK 24-368
Beslissing van 10 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde mr. V. Kortenbach, advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C.M. Höppener,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van wraking van 25 april 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de door de rechter en de griffier ondertekende zittingsaantekeningen van de zitting van 25 april 2024 tot het moment van de schorsing;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 22 mei 2024;
- de e-mail van 23 mei 2024 van mr. Kortenbach met als bijlagen een getuigenverklaring van verzoeker [verzoeker 1] en een getuigenverklaring van [naam 1] .
1.2.
Op 27 mei 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. V. Kortenbach;
- de rechter;
- [naam 1] , werkzaam bij [bedrijf] en Partners Gerechtsdeurwaarders, als toehoorder.
[naam 2] , [naam 3] en hun gemachtigde mr. D.A. IJpelaar zijn als wederpartij in de voorlopige voorzieningenprocedure uitgenodigd om als toehoorder aanwezig te zijn, maar zijn niet op de wrakingszitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met rekestnummers C/09/664367 / FT RK 24/329, C/09/664368 / FT RK 24/330, C/09/664370 / FT
RK 24/331, C/09/664371 / FT RK 24/332 tussen de verzoekers enerzijds en [naam 2] en [naam 3] anderzijds (hierna: de voorlopige voorzieningenprocedure). De achtergrond van de voorlopige voorzieningenprocedure is het volgende. Verzoekers (hierna ook: de verhuurders) verhuren een woning aan [naam 2] en [naam 3] (hierna: de huurders). De kantonrechter heeft in een mondeling vonnis de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden op grond van het structureel niet nakomen van de huurbetalingsverplichtingen door de huurders en heeft de huurders veroordeeld tot ontruiming van de woning. De verhuurders hebben op grond van dat vonnis aangezegd om tot ontruiming van de woning over te gaan.
2.2.
In de voorlopige voorzieningenprocedure hebben de huurders verzocht om een ontruimingsverbod voor zes maanden uit te spreken. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij met de gemeentelijke schuldhulpverlening bezig zijn om hun problematische schuldensituatie onder controle te krijgen en dat dit gefrustreerd wordt als hun woning wordt ontruimd. De verhuurders hebben, zowel voorafgaand als tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024, aangevoerd dat de huurders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek omdat een schuldenlijst ontbreekt, waardoor niet vaststaat dat sprake is van problematische schulden. Subsidiair hebben de verhuurders betwist dat de huurders de met de voorlopige voorziening beoogde adempauze nodig hebben omdat hun huurschuld inmiddels is betaald. Op 25 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarop de verhuurders de rechter hebben gewraakt.
2.3.
De verzoekers hebben blijkens het proces-verbaal van wraking en de toelichting tijdens de wrakingszitting, het volgende aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
De rechter heeft geen, althans te weinig, hoor en wederhoor toegepast. Ze heeft alleen vragen gesteld aan de huurders en heeft de verhuurders niet in de gelegenheid gesteld om te reageren of hun kant van het verhaal te vertellen. De rechter heeft een voorstelling van zaken gegeven die uitsluitend is gebaseerd op vragen aan en antwoorden van de huurders. De rechter was vooringenomen en had haar oordeel al klaar voordat zij (de gemachtigde van) de verhuurders de gelegenheid had gegeven om te reageren. Wat de gemachtigde van de verhuurders vervolgens heeft ingebracht, is door de rechter van tafel geveegd.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wraking gaat er in de kern om dat uit de uitlatingen van de rechter op de zitting volgt dat zij haar oordeel klaar had terwijl de verhuurders hun kant van het verhaal nog niet hadden kunnen doen. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de rechter aan het begin van de zitting heeft gezegd dat zij eerst in gesprek zal gaan met de huurders en hun gemachtigde en daarna met de verhuurders en hun gemachtigde. Vervolgens heeft de rechter uitgebreid vragen gesteld aan de huurders over hun financiële positie, waarbij de rechter onder meer de mogelijkheid van onderbewindstelling aan de orde heeft gesteld. In de zittingsaantekeningen is vervolgens het volgende opgenomen tot het moment van de schorsing van de zitting, waarbij “R” de rechter is, “Ko” de gemachtigde van de verhuurders en “IJ” de gemachtigde van de huurders:

R U bent nu hier voor de voorlopige voorziening ingediend tegen de geplandewoningontruiming op 15 april 2024. Er is een tussenvonnis gewezen op 11 april 2024, vandaag gaan we uw verzoek behandelen. De verhuurders zijn er klaar mee, zij hebben er geen vertrouwen meer in. Als ik het goed begrijp is al vanaf 2019 sprake van betalingsproblemen met de huur. Zij willen daarom dat u gaat verhuizen. Dat is nog niet zo eenvoudig, want u zit al in de schulden. Herinrichtingskosten voor een nieuwe woning kost ook een hoop geld. U kunt niet zomaar verhuizen, denk ik. Dat is niet realistisch. Ik snap de frustratie en de onmacht van de verhuurders. Meneer Kortenbach ik hoor een zucht. Wat is er.
Ko Ik wijs op het feit dat er geen schuldenlijst ligt.
R U hoort het ze zijn niet bij machte om die op te stellen. Meneer kan het allemaal niet meer overzien.
Ko Ze worden bijgestaan door meneer IJpelaar, ik kan me niet voorstellen dat er geen schuldenlijst kan worden opgesteld. Ik zie niet dat er sprake is van een problematische situatie is.
R U hoort het, er zijn schulden, maar ze zijn het overzicht kwijt.
Ko Dan moet er sprake zijn van een schuldhulptraject.
R Dat snap ik, daarvoor is deze voorziening, om in een adempauze te voorzien en zorgen voor begeleiding, het inventariseren van de schuldenlast, nagaan of een minnelijk traject of saneringskrediet tot de mogelijkheden behoort etc. Meneer en mevrouw hebben bij de gemeente aangeklopt voor hulp, de huurachterstand hebben ze niet zelf betaald, maar is door een derde voldaan. Een schuldenlijst hoeft er op dit moment nog niet te zijn. Daarvoor is de adempauze van de voorlopige voorziening bedoeld.
Ko Een schuldhulptraject is er nog niet echt, dat is een aanname. Er is geen duidelijke schuldenlast. Ik zag alleen iets van budgetbeheer. Er is een uitspraak van de bodemrechter inzake de huurovereenkomst. De bodemrechter heeft deze ontbonden omdat er sprake is van structureel niet tijdig betalen.
R Ik heb nog geen vonnis gezien van de bodemrechter.
IJ De schriftelijke uitspraak duurt twee weken. Die zal er over ongeveer één week wel zijn.
Ko De bodemrechter wist van deze zitting en heeft toch op de zitting mondeling vonnis gewezen en de huurovereenkomst ontbonden. Ik vind dat het verzoek voor een voorlopige voorziening niet eens ontvankelijk is, zeker gezien de jurisprudentie.
R Ik ben van mening dat het verzoek wel ontvankelijk is, daarom behandel ik het ook vandaag.
Ko Ik hoor alleen dat u uw mening al klaar heeft.
R We spreken met alle partijen en ik heb uw verweer ontvangen. We weten nu meer van wat er allemaal speelt en u krijgt zeker nog het woord.
Ko u heeft uw oordeel al klaar voordat ik wat heb gezegd. Ik verzucht zegt u, dat is omdat ik niks mag zeggen. U veegt alles van tafel, ik hoor dat ‘u vindt dat ze geholpen moeten worden en de ontruiming moet worden verboden’.
R Wenst u op de gang te overleggen?
Ko Ja, graag
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit het verloop van de zitting niet volgt dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de rechter een grote vrijheid heeft in de wijze waarop de zitting wordt ingekleed. Ter beoordeling van de vraag of de rechter in dit geval vooringenomen was en al een afweging had gemaakt om het verzoek te gaan toewijzen, moet gekeken worden naar de hele gang van zaken tijdens de zitting. De rechter heeft de keuze gemaakt om eerst uitgebreid te spreken met de huurders, om vervolgens te gaan spreken met de verhuurders. De rechter heeft dit aan het begin van de zitting ook duidelijk gemaakt aan partijen. Dit behoort tot de keuzevrijheid van de rechter. De rechter heeft vragen gesteld aan de huurders over hun financiële situatie. De wrakingskamer stelt vast dat de rechter daarbij ook een kritische opmerking richting de huurders heeft gemaakt. Uit de vraagstelling kan geen (schijn van) partijdigheid worden afgeleid. Uit de omstandigheid dat en de wijze waarop de rechter de mogelijkheden van beschermingsbewind heeft besproken met de huurders, volgt evenmin dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over het ingediende verzoek.
3.5.
Uit de toelichting van de verhuurders op de wrakingszitting blijkt dat de wraking voornamelijk is gebaseerd op de uitlatingen van de rechter, zoals weergeven in de hierboven geciteerde eerste passage van de zittingsaantekeningen en dan in het bijzonder op de mededeling: “
U kunt niet zomaar verhuizen, denk ik. Dat is niet realistisch”.
3.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit de passage niet dat de rechter haar oordeel al had gevormd wat betreft het verzoek. Hoewel de rechter dit duidelijker had kunnen formuleren, blijkt uit de passage in zijn geheel bezien dat de rechter, daarentegen, op basis van de antwoorden van de huurders en de stukken een samenvatting geeft van haar constateringen en de belangen van partijen. Dit blijkt uit het begin van de passage “
u bent hier voor de voorlopige voorziening ingediend tegen de geplande woningontruiming” en de omstandigheid dat vervolgens de posities van beide partijen aan bod komen (“
de verhuurders zijn er klaar mee, zij hebben er geen vertrouwen meer in”en
“ik snap de frustratie en de onmacht van de verhuurders” enerzijds en “
dat [verhuizen] is nog niet zo eenvoudig want u zit al in de schulden”en
“U kunt niet zomaar verhuizen, denk ik. Dat is niet realistisch” anderzijds). Het was voor (de gemachtigde van) de verhuurders op dat moment kennelijk onvoldoende duidelijk dat de rechter niet een eigen oordeel weergaf maar haar constateringen wat betreft de posities van partijen. Dat leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid.
3.7.
De onderbreking door de gemachtigde van de verhuurders op dat moment heeft de onduidelijkheid niet weggenomen. Er is daarentegen een debat ontstaan tussen de rechter en de gemachtigde van de verhuurders over de beantwoording van de vraag of de huurders ontvankelijk zijn in hun verzoek, waarover de rechter vervolgens een mondeling tussenoordeel heeft gegeven. Dat is een processuele beslissing die in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Dat de rechter hiermee al een oordeel had over het al dan niet toewijzen van het verzoek en de belangenafweging die in dat kader moet worden gemaakt, is niet gebleken. Vervolgens is de zitting geschorst waarna de rechter is gewraakt. Hierdoor is de rechter niet toegekomen aan het stellen van vragen aan de verhuurders.
3.8.
De conclusie is dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun gemachtigde mr. Kortenbach;
• de wederpartij p/a gemachtigde mr. IJpelaar;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, D.E. Alink en S.M. Krans, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.