ECLI:NL:RBDHA:2024:9192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SGR 24/2267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor dakloze verzoekster met minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij en haar twee minderjarige kinderen dreigen dakloos te raken. De eigenaar van hun woning heeft hen laten weten dat zij de woning moeten verlaten, omdat hij deze zelf wil gebruiken. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is, omdat niet is aangetoond dat er op korte termijn een dreigende dakloosheid is. Verzoekster heeft op 22 december 2023 de urgentieverklaring aangevraagd, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht is. Verweerder heeft aangegeven dat de situatie van verzoekster geen urgent huisvestingsprobleem vormt en dat er mogelijkheden zijn voor noodopvang. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de noodopvang geen geschikte oplossing is voor haar kinderen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2267

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. V.C.T. Verkroost en mr. S.A. van der Velde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 maart 2024 afgewezen. Verweerder ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft op 22 december 2023 een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij en haar twee minderjarige kinderen dakloos dreigen te raken. Eind 2023 is verzoekster van haar partner gescheiden. De woning waar zij samenwonen is in 2021 door de expartner verkocht. Met de koper is toen afgesproken dat hij de woning daarna voor een periode van zes maanden kon huren, zodat hij tijd had om een nieuwe woning te vinden. Het lukte echter niet om een nieuwe woonruimte te vinden. Een jaar na de verkoop van de woning liet de nieuwe eigenaar weten dat zij desondanks de woning moeten verlaten omdat zij de woning zelf wenst te gebruiken. Verzoekster en haar kinderen wonen op dit moment nog in de woning, maar zij vrezen op korte termijn op straat te staan.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verschillende algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. [1] Volgens verweerder is gelet op het beleid de omstandigheid dat verzoekster (mogelijk) dakloos wordt geen urgent huisvestingsprobleem. In het geval dat zij de huidige woning moet verlaten, kan zij bovendien met de kinderen terecht bij de noodopvang van DSZW [2] . Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, onder de overweging dat de belangen van de kinderen zijn meegewogen. De kinderen maken onderdeel uit van het huishouden en hebben op die manier een rol gespeeld bij de belangenafweging.
Wat vindt verzoekster?
4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de noodopvang geen geschikte oplossing is. Het besluit bevat op dit punt een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De noodopvang is van tijdelijke aard. Een vaste locatie, continuïteit en stabiliteit kunnen niet worden gegarandeerd. De oudste zoon van verzoekster heeft veel moeite met aanpassingen, daarom moet worden voorkomen dat haar oudste kind steeds van basisschool moet wisselen. Dit is niet in zijn belang – logischerwijs – en hoeft in zoverre niet met stukken te worden onderbouwd. Verder stelt verzoekster zich op het standpunt dat uit het besluit niet blijkt op welke wijze de belangen van de kinderen zijn meegewogen in het kader van de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. [3] Verzoekster stelt zich op het standpunt dat daarvan sprake is. Zij verwacht dat zij en haar kinderen op korte termijn uit de woning moeten. Ter onderbouwing heeft ze printscreens overgelegd van WhatsApp-berichten van “zo 21 apr”. Samengevat weergegeven informeert de eigenaar in die berichten naar hoe het met de “huis aanvraag” is en noemt zij dat ze het huis nodig heeft, heel veel jaar heeft gewacht en niet nog langer kan wachten. Daarnaast bevat het dossier een kopie van een email (doorgestuurd naar verzoekster op 4 september 2022), waarin de eigenaar aan de expartner van verzoekster vraagt om dringend vaart te zetten een nieuw onderkomen te vinden. Verzoekster noemt verder dat de eigenaar heeft laten weten de schade op hen te willen verhalen.
6. In de genoemde omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende reden om spoedeisend belang aan te nemen. Doorslaggevend hiervoor is dat niet is gebleken van een dreigende dakloosheid op korte termijn. Er is geen datum bekend waarop verzoekster en haar kinderen de woning uiterlijk moeten verlaten. Uit wat is aangevoerd kan ook niet worden afgeleid dat de huur daadwerkelijk is opgezegd of dat de eigenaar een juridische procedure is gestart om de woning ontruimd te krijgen. Het is bovendien niet uitgesloten dat verzoekster als huurder rechten heeft verworven waarop zij aanspraak kan maken. De voorzieningenrechter begrijpt dat er onzekerheid is voor het gezin, maar ziet daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Omdat verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. Van een evident onrechtmatig besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster niet met stukken heeft onderbouwd dat de opvang geen geschikte oplossing is voor het oudste kind. Overigens heeft verweerder op zitting toegelicht dat als verzoekster een beroep doet op de noodopvang, de kinderen en zij een eigen woonruimte krijgen toegewezen voor maximaal twee maanden. Volgens verweerder kan verzoekster daarna alsnog in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Daarbij heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat in dat geval de urgentieverklaring, ziet op alle uit het zoekprofiel blijkende geschikte woonruimte binnen de regio Haaglanden. Niet uit te sluiten is dat de vierjarige [minderjarige] zal wisselen van basisschool.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder b, c en e, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023 in samenhang gelezen met artikel 2.1.2 aanhef en onder m, artikel 2.1.3, aanhef en onder i, en artikel 2.1.5, aanhef en onder b, van de Beleidsregel urgentieverklaringen 2019.
2.Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.