ECLI:NL:RBDHA:2024:9183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.1412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 maart 2023, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak van 4 januari 2024 ten grondslag lag. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, aangezien hij langer dan tien maanden in bewaring verblijft zonder dat er een laissez passer is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert echter dat er geen aanleiding is om te oordelen dat er geen zicht op uitzetting is, aangezien verweerder actief heeft verzocht om de afgifte van een laissez passer en dat de afgifte hiervan afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel van de voortduring van de maatregel van bewaring uitvalt. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank zouden moeten doen besluiten om de maatregel op te heffen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1412
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Benayad),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 januari 2024 (in de zaak NL23.39825) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Eiser verblijft momenteel langer dan tien maanden in bewaring zonder uitgezet te zijn naar Marokko. Tot op heden is er geen laissez passer (lp) afgegeven en is er evenmin een toezegging van de Marokkaanse autoriteiten dat er op korte termijn een lp zal worden afgegeven. In de tussentijd duurt de bewaring wel voort en begint het belang van eiser om vrijgelaten te worden zwaarder te wegen, daar eiser al richting de twaalf maanden bewaring gaat.
5. De rechtbank overweegt als volgt.

Zicht op uitzetting

6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar de al genoemde uitspraak van 4 januari 2024 , rechtsoverweging 7. Daaraan voegt de rechtbank toe dat verweerder na de vaststelling van eisers nationaliteit door de Marokkaanse autoriteiten, op 15 december 2023, 2 januari 2024 en 16 januari 2024 deze autoriteiten heeft verzocht om de afgifte van een lp ten behoeve van eisers uitzetting. De rechtbank overweegt dat verweerder voor wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten en dat hij hier in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Niet is gebleken dat deze autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Dat er nog geen datum voor de afgifte van een lp bekend is, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

Belangenafweging

7. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank, mede onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 4 januari 2024 rechtsoverweging 8, dat er geen (nadere) feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring op te heffen. Verweerder heeft zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder kunnen laten wegen dan dat van eiser bij opheffing daarvan. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Ambtshalve toetsing

8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig voortduurt.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van `
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 januari 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.