In deze zaak heeft verzoekster op 3 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 11 mei 2023 alsnog besloten om aan verzoekster een visum voor kort verblijf te verlenen. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaar van verzoekster beslist, en heeft hij alsnog een besluit genomen terwijl er een beroep tegen het niet-tijdig beslissen aanhangig was. Dit betekent dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. R. de Mul, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.