ECLI:NL:RBDHA:2024:9179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.15754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ook voor ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser. De staatssecretaris heeft aangegeven dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog loopt en dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen medewerking zullen verlenen aan de uitzetting. Eiser heeft niet aangetoond dat hij detentieongeschikt is, en de rechtbank oordeelt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar zijn met die in de vrije maatschappij. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.15754
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Jankie), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 4 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 maart 2024 (in de zaak NL24.8808) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Het zicht op uitzetting naar Algerije is, anders dan eiser stelt, in beginsel aanwezig. Dit geldt, zoals verweerder in het verweerschrift nogmaals gemotiveerd heeft aangegeven, ook voor ongedocumenteerden zoals eiser. In de zaak van eiser loopt het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog. De staatsecretaris heeft laatstelijk op 28 maart 2024 bij deze autoriteiten gerappelleerd met betrekking tot de afgifte van een lp. De Algerijnse autoriteiten hebben niet op voorhand te kennen gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Verder heeft de staatssecretaris op 3 april 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet is gebleken dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Lichter middel
6. Wat betreft eisers beroepsgrond dat hij rechtmatig verblijf heeft in België op grond van het EU-recht en dat daarom kan worden volstaan met het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraak van 18 maart 2024 (in de zaak NL24.8808), rechtsoverweging 9. In wat eiser thans heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover eiser nog aanvoert dat hij naar Spanje wenst te vertrekken stelt verweerder terecht dat niet is gebleken dat dit een optie is omdat nergens uit blijkt dat eisers toelating in Spanje is toegestaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Detentiegeschiktheid
7. Voor zover eiser met zijn stelling dat zijn medische situatie verslechtert beoogt te betogen dat hij detentieongeschikt is, oordeelt de rechtbank dat het op de weg van eiser ligt om (met medische stukken) te onderbouwen dat hij als gevolg van zijn medische klachten detentieongeschikt is. Eiser heeft dit niet gedaan, en heeft zijn standpunt ook niet op andere wijze nader onderbouwd. De rechtbank ziet in het dossier ook geen concrete aanknopingspunten voor de stelling dat eiser detentieongeschikt is. Verder overweegt de rechtbank dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat de zorg die eiser nodig heeft in de detentie-instelling niet voorhanden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.