ECLI:NL:RBDHA:2024:9173
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake opkoopbescherming woning in Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers afgewezen. Verzoekers, die een woning in Den Haag verhuren, zijn geconfronteerd met de opkoopbescherming die sinds 1 maart 2022 van kracht is. Deze regeling verbiedt de verhuur van woningen tot een bepaalde WOZ-waarde zonder de vereiste vergunning. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft verzoekers opgedragen de verhuur te staken en hen een dwangsom opgelegd van € 5.000 indien zij hier niet aan voldoen. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en vroegen om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 25 april 2024 behandeld. Verzoekers betogen dat zij de woning hebben gekocht voordat de opkoopbescherming van kracht werd en dat zij in de veronderstelling waren dat hun woning niet onder deze regeling viel. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is en dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de dwangsom kan worden opgelegd als verzoekers de woning opnieuw verhuren. De uitspraak benadrukt dat een financieel belang op zich geen aanleiding vormt voor een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers niet in een acute financiële noodsituatie verkeren en dat de bodemzaak deze zomer behandeld zal worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.