ECLI:NL:RBDHA:2024:9157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SGR 22/1416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een tuchtklacht tegen een advocaat en de niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om vrijstelling van griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoek om vrijstelling van griffierecht beoordeeld. Eiser had een tuchtklacht ingediend tegen een advocaat, maar zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht van € 50,- werd door de deken van de Orde van Advocaten niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de deken niet bevoegd is om te beslissen op het verzoek om vrijstelling, en dat de mededelingen in de brief van de deken feitelijke aard hebben zonder rechtsgevolg. Hierdoor is het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, maar dat de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed, omdat hij geen griffierecht aan de rechtbank heeft betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de deken van de Orde van Advocaten Den Haag, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de nietontvankelijkverklaring van zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht en de weigering het verzoek door te geleiden naar de raad van discipline.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 19 oktober 2021 bij verweerder een tuchtklacht ingediend tegen een advocaat uit Den Haag. Verweerder heeft hierover op 21 oktober 2021 een zogenaamd dekenstandpunt uitgebracht waarin hij eiser laat weten dat hij de klacht nietontvankelijk acht, onder meer vanwege termijnoverschrijding. Daarbij is eiser gewezen op de mogelijkheid de klacht voor te leggen aan de tuchtrechter [1] . Eiser is er daarbij ook op gewezen dat de klacht alleen aan de raad van discipline wordt voorgelegd na betaling van € 50,- griffierecht, te voldoen binnen vier weken na toezending van het dekenstandpunt.
3. Eiser heeft vervolgens op 22 oktober 2021 verzocht om hem wegens betalingsonmacht vrij te stellen van betaling van het griffierecht van € 50,- of anders zijn verzoek om vrijstelling door te geleiden naar de raad van discipline. Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht nietontvankelijk verklaard omdat verweerder alleen maar bevoegd is om het griffierecht te innen en het dossier door te zenden naar de raad van discipline en niet om op het vrijstellingsverzoek te beslissen. Verder heeft verweerder in die brief het verzoek van eiser om zijn vrijstellingsverzoek door te zenden aan de raad van discipline afgewezen omdat het niet zijn taak is en daarvoor geen wettelijke basis bestaat. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder dit bezwaar deels nietontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Overigens is de klacht van eiser, nadat hij het griffierecht bij verweerder had voldaan, wel naar de raad van discipline toegezonden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. In beroep stelt eiser dat hij de onkosten van het doorgeleiden van zijn klacht naar de raad van discipline niet hoeft te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
In artikel 46e, eerste lid, van de Advocatenwet is bepaald dat de deken, alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen, een griffierecht van € 50,- heft van de klager. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
4.2.
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de deken de klager wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
4.3.
In het derde lid van artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald dat de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
4.4.
Het zesde lid van voornoemd artikel bepaalt dat er, in afwijking van het eerste lid, geen griffierecht wordt geheven indien de klacht afkomstig is van de deken.
4.5.
Ingevolge artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb staan tegen een besluit in de zin van die wet bezwaar en beroep open.
4.6.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering in de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met andere woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
4.7.
De rechtbank overweegt dat het in verweerders brief van 16 november 2021 vermelde, dat verweerder niet bevoegd is te beslissen op een verzoek om vrijstelling van een niet verweerder toekomend recht, en voorts dat er geen wettelijke basis is voor doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline, slechts mededelingen van feitelijke aard zijn. De brief bevat niet een op rechtsgevolg gerichte beslissing en is daarmee dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser op dit punt dan ook in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.8.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond had moeten verklaren voor zover het bezwaar ertoe strekt dat verweerder de klacht in de vorm van een ambtshalve klacht zou moeten voorleggen aan de raad van discipline zodat eiser geen griffierecht zou hoeven te betalen. Onder verwijzing naar de uitspraak van hoogste bestuursrechter van 29 september 2021, [2] is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de deken om geen gebruik te maken van zijn artikel 46e, zesde lid, van de Advocatenwet gegeven bevoegdheid om eisers klacht in de vorm van een ambtshalve klacht door te sturen naar de raad van discipline, geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van de Awb is.
5. Gelet op wat onder 4.6., 4.7. en 4.8. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser in zijn geheel niet-ontvankelijk in plaats van voor een deel ongegrond had moeten verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd.
7. Omdat naar het oordeel van de rechtbank geen andere uitkomst mogelijk is, ziet zij aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Voor vergoeding van griffierecht bestaat geen grond omdat eiser geen griffierecht aan de rechtbank heeft betaald. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.De raad van discipline.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2170.