ECLI:NL:RBDHA:2024:9156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
21/923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2020, waarin haar werd meegedeeld dat zij per 31 augustus 2020 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv handhaafde dit besluit in een bestreden besluit van 24 december 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Tijdens de zitting op 28 maart 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, en het Uwv heeft gereageerd met aanvullende rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 21 mei 2024 het onderzoek gesloten en op 14 juni 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar belastbaarheid onjuist was vastgesteld. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres over de geschiktheid van de geduide functies, omdat deze niet in strijd waren met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op de gevraagde uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (primair besluit) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij per 31 augustus 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 24 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 22 oktober 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres, bijgestaan door O. Arslan, waarnemend kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, heeft met behulp van een skype-beeldverbinding deelgenomen. De gemachtigde van het Uwv heeft telefonisch deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst na de behandeling van de zitting en het Uwv in de gelegenheid gesteld om een aanvullende reactie over te leggen van de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
Het Uwv heeft op 22 augustus 2022 een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 29 juni 2022 overgelegd. Eiseres heeft op 27 september 2022 gereageerd op het aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b en daarbij een concept geneeskundig rapport en een concept zakelijk rapport van een neuroloog, beide gedateerd 12 september 2022, overgelegd. Het Uwv heeft naar aanleiding daarvan op 20 oktober 2022 een aanvullend rapport overgelegd van de verzekeringsarts b&b van 19 oktober 2022. Eiseres heeft op 7 december 2022 gereageerd op het rapport van 19 oktober 2022 en daarbij een medisch advies van [naam 1] , verzekeringsarts niet praktiserend, RGA, werkzaam bij MediThemis van 29 september 2022 overgelegd. Het Uwv heeft op 9 februari 2023 twee rapporten van de verzekeringsarts b&b overgelegd. Een rapport van 1 februari 2023 in reactie op de door eiseres overgelegde medische informatie uit Polen en een rapport van 9 februari 2023 in reactie op het medisch advies van MediThemis van 29 september 2022.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 21 mei 2024.

Overwegingen

Beroep op betalingsonmacht
1. Eiseres heeft de rechtbank, bij brief van 8 februari 2021, gevraagd om ontheffing van betaling van griffierecht in verband met betalingsonmacht. In dit verband heeft eiser op 15 februari 2021 verklaard dat zij geen inkomen en geen vermogen heeft. De griffier van de rechtbank heeft eiseres - uitgaande van haar verklaring - bij brief van 19 februari 2021 meegedeeld voorlopig van mening te zijn dat zij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Verder is eiseres verteld dat de rechter die het beroep behandelt definitief zal beslissen of zij in staat is het griffierecht te betalen.
1.1
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij geen inkomen heeft maar dat haar partner werkzaam is als ZZP-er en inkomen heeft om de kosten van het levensonderhoud te voorzien. Bij brief van 31 maart 2022 heeft de rechtbank meegedeeld dat zij thans van oordeel is dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. De rechtbank heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om het griffierecht alsnog te voldoen. Eiseres heeft dat tijdig gedaan.
1.2
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht afwijst.
Wat voorafging aan deze procedure
2. Eiseres heeft zich op 3 september 2018 ziekgemeld voor haar werk als begeleider/zorgverlener voor 15 uur per week naar aanleiding van een auto-ongeval dat op 1 september 2018 heeft plaatsgevonden. Zij heeft onder andere klachten die passen bij een zogenoemde Whiplash. In verband met het bereiken van het einde van de wachttijd (de periode van 104 weken ziekte) heeft eiseres een WIA-uitkering ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
3. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het primaire besluit gehandhaafd. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens het Uwv past het eigen werk van begeleider/zorgverlener niet bij de vastgestelde belastbaarheid, zoals vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juni 2020. Eiseres kan wel de volgende voorbeeldfuncties verrichten: textielproductenmaker (SBC-code: 111160), monteur printplaten (SBC-code: 267051) en wikkelaar (SBC-code: 267053). De arbeidsdeskundige heeft aanvullend nog twee geschikte functies geselecteerd, zijnde besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282101) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180). Het verlies aan verdiencapaciteit (en dus een mate van arbeidsongeschiktheid) is door de arbeidsdeskundige vastgesteld op 34,11%.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres per 31 augustus 2020 geen WIA-uitkering kan krijgen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 34,11%.
5. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Als de rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet juist zijn.
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapporten voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
De medische grondslag
Zorgvuldigheid
6. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd met daarin informatie van medische behandelaars. Op 2 juni 2020 heeft de primaire verzekeringsarts een telefonisch spreekuurcontact met eiseres gehad. Tijdens dit telefonisch spreekuur is bij eiseres een anamnese afgenomen (inclusief dagverhaal). De resultaten van zijn onderzoek heeft hij opgenomen in zijn rapport van 2 juni 2020. De verzekeringsarts b&b heeft op 23 december 2020 een rapport opgesteld. Hij heeft dossierstudie verricht en heeft deelgenomen aan de video hoorzitting in bezwaar op 11 november 2020. Daarna heeft hij een fysiek spreekuurcontact gehad met eiseres, waarbij eiseres lichamelijk en psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft op basis daarvan een heroverweging verricht en de eerder aangenomen beperkingen onderschreven. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde medische stukken heeft het Uwv nog aanvullende rapportages van de verzekeringsarts b&b van 22 oktober 2021, 19 oktober 2022, 1 februari 2023 en 9 februari 2023 overgelegd. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b op een zorgvuldige en duidelijke manier alle overgelegde medische stukken en naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. Dat er naar aanleiding van het bezwaar van eiseres geen rapport is opgesteld door een arbeidsdeskundige b&b, leidt niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek daarom niet voldoende zorgvuldig is geweest. De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek is daar niet afhankelijk van.
Beperkingen
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de (verzekerings)artsen van het Uwv de belastbaarheid van eiseres onjuist hebben vastgesteld. Het Uwv is bekend met de diagnoses en de pijnklachten van eiseres en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende beperkingen heeft onderschat. De rechtbank zal hieronder toelichten waarom zij dat vindt.
8. In verband met de lichamelijke (pijn)klachten van eiseres heeft de primaire verzekeringsarts beperkingen opgenomen in de FML in de rubrieken (3) aanpassing aan fysieke omgevingseisen, (4) dynamische handelingen en (5) statische houdingen. De verzekeringsarts b&b geeft in zijn rapport van 23 december 2020 aan dat hij naar aanleiding van het lichamelijk onderzoek bij eiseres geen reden heeft gezien voor het aannemen van meer beperkingen. Hij heeft bij zijn onderzoek geconstateerd dat er geen pijnklachten zijn aan de linkerknie, aan het hoofd of nek. De vermindering van concentratie, vermoeidheid en vergeetachtigheid heeft hij niet kunnen objectiveren. De resultaten van het lichamelijk onderzoek komen overeen met de door eiseres beschreven resultaten na behandeling bij Winnock vanwege haar pijnklachten. Hij is het niet eens met de stelling dat eiseres niet in staat is om arbeid te verrichten. Hij vindt dat de belastbaarheid van eiseres per 31 augustus 2020, zoals in de FML van 2 juni 2020 is weergegeven, correct is.
De verzekeringsarts b&b overweegt in zijn aanvullende rapportage van 22 oktober 2021 dat de in beroep overgelegde MRI’s (in Polen gemaakt en met vertaling) van 24 juli 2021 geen aanleiding geven om de FML te wijzigen. De rugklachten zijn al beoordeeld en meegenomen in zijn rapport van 23 december 2020 in de bezwaarfase. Dit geldt ook voor de multidisciplinaire behandeling bij Winnock. Het Uwv heeft toegelicht dat de verzekeringsarts b&b per abuis nogmaals een rapport heeft opgesteld op 1 februari 2022 met betrekking tot de op 24 juli 2021 gemaakte MRI’s. De conclusies van de verzekeringsarts b&b in het rapport van 1 februari 2022 komen overeen met de conclusies in het rapport van 22 oktober 2021. Blijkens de vertaalde uitslag van de MRI is er geen druk op structuren binnen het wervelkanaal noch is er discopathie. De MRI linker enkel laat geringe afwijkingen zien met klein hielspoor. Er is volgens de verzekeringsarts b&b bij de MRI geen afwijking van betekenis gevonden.
In het rapport van 19 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de door eiseres in beroep overgelegde conceptrapporten (geneeskundig- en zakelijk) van dr. [naam 2] , neuroloog, beide gedateerd 12 september 2022. De neuroloog heeft eiseres gezien op 26 augustus 2022 in verband met een neurologische expertise op verzoek van de medisch adviseur ( [naam 1] ) werkzaam bij MediThemis in het kader van een letselschadeprocedure. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de neurologische expertise geen neurologische afwijkingen weergeeft. Er is door de neuroloog uitgebreid onderzoek gedaan naar blijvende letselschade als gevolg van het ongeval op 1 september 2018. In lijn met het onderzoek in bezwaar zijn er bij het onderzoek geen neurologische afwijkingen geconstateerd. Ook is in lijn met het onderzoek in bezwaar concentratie en geheugen normaal bevonden. Spontane bewegingen worden niet geobjectiveerd door de neuroloog. De neuroloog is ook uitgebreid ingegaan op de pijnklachten, aldus de verzekeringsarts b&b.
In het rapport van 9 februari 2023 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het door eiseres in beroep overgelegde medisch advies van 29 september 2022. Het medisch advies is opgesteld door [naam 1] , niet praktiserend verzekeringsarts, RGA, werkzaam bij MediThemis en gericht aan de gemachtigde van eiseres. De verzekeringsarts b&b concludeert dat geen sprake is van onderschatting van de beperkingen van eiseres. Hij vindt de uitslag duidelijk en dat er in bezwaar geen feiten zijn gemist. Het neurologisch expertiserapport van 12 september 2022 gaat meer over de schadebehandeling. Daaruit blijkt niet dat de conclusies uit zijn eerdere rapportages onjuist zijn. Het medisch advies met vraagbeantwoording noemt alle relevante medische informatie. In de beschouwing van de neuroloog wordt aangegeven dat er op neurologisch gebied geen functieverlies is en geen beperkingen, dit is in lijn met het rapport in bezwaar, aldus de verzekeringsarts b&b.
9. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De in het dossier aanwezige medische informatie onderschrijven onvoldoende het standpunt van eiseres dat er op de datum in geding sprake is van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn vastgesteld. Ook het neurologisch expertise onderzoek, van bijna twee jaar na de datum in geding en vier jaar na het ongeval, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts b&b aangenomen belastbaarheid van eiseres. Ook de neuroloog heeft net als de verzekeringsarts b&b geen neurologische afwijkingen geconstateerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat.
10. De rechtbank begrijpt dat eiseres door haar klachten meer beperkingen ervaart dan het Uwv heeft aangenomen, maar alleen de (subjectieve) klachtenbeleving van eiseres is onvoldoende voor het vaststellen van meer dan wel forsere beperkingen. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank daarom op een juiste medische grondslag.
11. Nu de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, bestaat er geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
Zorgvuldigheid
12. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in de arbeidskundige besluitvorming omdat er geen rapport van de arbeidsdeskundige b&b aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, slaagt deze grond niet.
13. Het Uwv mag zijn besluiten baseren op rapporten van zijn arbeidsdeskundigen maar er is geen rechtsregel uit bijvoorbeeld de wet WIA of de Algemene wet bestuursrecht die hem daartoe verplicht. Blijkens het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 9 juni 2020 is er op 8 juni 2020 overleg geweest met de primaire verzekeringsarts (Y. Nikitenko). Ter zitting heeft Uwv ook benoemd dat reeds in de primaire fase contact is geweest tussen de primaire arbeidsdeskundige en de primaire verzekeringsarts. Verder heeft het Uwv toegelicht dat in dit geval is afgezien van een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b in bezwaar omdat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding zag om de FML aan te passen. Gelet daarop kan de rechtbank de afweging van het Uwv begrijpen om in eerste instantie af te zien van een rapport van de arbeidsdeskundige b&b. In beroep heeft het Uwv op verzoek van de rechtbank, gelet op de beroepsgronden van eiseres, alsnog een rapport van de arbeidsdeskundige b&b, overgelegd van 29 juni 2022. Alle arbeidskundige beroepsgronden van eiseres zijn in het rapport besproken.
De geduide functies
14. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, neergelegd in de FML van 2 juni 2020, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn.
15. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 29 juni 2022 terecht aangegeven dat in geen enkele van de geduide functies als eis is gesteld dat technische ervaring vereist is. Dit betekent dat niet van belang is of eiseres ervaring heeft in technische functies voor de beoordeling van de geschiktheid van de geduide functies. Voor zover eiseres aanvoert dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege de door haar gestelde beperkingen in de rubrieken (1) persoonlijk functioneren (onder andere vasthouden en verdelen van de aandacht in het dagelijks functioneren) en (2) sociaal functioneren (onder andere emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, en samenwerken) kan dit punt reeds niet slagen nu er geen beperkingen in deze rubrieken zijn opgenomen in de FML van 2 juni 2020.
16. De arbeidsdeskundige b&b wijst er verder terecht op dat in de resultaat functiebeoordeling niet is gebleken van door eiseres gestelde overschrijdingen.
In de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) is in de resultaat functiebeoordeling niet omschreven dat in deze functie sprake is van langdurig staan en lopen. Bij eiseres is vastgesteld dat zij ongeveer 30 minuten aaneen en tot 2 uur op een totale werkdag kan staan en lopen tijdens het werk. In deze functie is tijdens 8 werkuren alleen sprake van 2 maal ongeveer 1 minuut een kort stukje lopen om materiaal te pakken. Verder is er sprake van 2 maal ongeveer 1 minuut achtereen staan tijdens 8 werkuren. De rechtbank volgt daarom de stelling van eiseres niet dat sprake is van fysiek zwaar werk in deze functie.
In de functie monteur printplaten (SBC-code 267051) is er geen kenmerkende belasting opgenomen op het punt duwen en trekken (4.12). Tijdens 8 werkuren is sprake van 5 maal ongeveer 2 kg achtereen (0,5 tot 2 kg; bakje met componenten, printplaten, handgereedschappen, soldeerbout) tillen van lichte voorwerpen. De arbeidsdeskundige b&b merkt op dat eiseres niet beperkt is op hand- en vingergebruik (solderen). Het moeten trekken en/of duwen/tillen van een kar, komt ook niet voor in deze functie. De rechtbank volgt daarom eiseres niet in haar stelling dat deze functie haar beperkingen overschrijdt.
In de functie wikkelaar (SBC-code 267053) merkt de arbeidskundige b&b op dat de taken voornamelijk zittend worden uitgevoerd. Eiseres is niet beperkt ten aanzien van vasthouden van de aandacht en dit komt ook niet als kenmerkende belasting voor in de functie. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat sprake is van een fysiek zware functie.
In de aanvullend geselecteerde functie besteller post en pakketten (auto) (SBC-code 282102) staat weliswaar beschreven dat sprake is van lopen, zitten, tillen en buigen maar niet is gebleken dat het de in de FML neergelegde beperkingen op deze punten overschrijdt. Er is vastgesteld dat eiseres ongeveer 30 minuten aaneen kan lopen maar in deze functie is slechts sprake van 10 maal ongeveer 1 minuut achtereen lopen van en naar de auto tijdens 4 werkuren. Voor zitten geldt dat eiseres licht beperkt is en het grootste deel van de werkdag kan zitten (niet meer dan 8 uur). De arbeidsdeskundige b&b merkt terecht op dat er geen beperking is vastgesteld ten aanzien van aaneengesloten duur van zitten. Zitten komt 260 minuten voor in deze functie, dat is ver onder de vastgestelde belastbaarheid van 8 uur op een werkdag. Voor het tillen is eiseres licht beperkt, zij kan ongeveer 5 kg tillen. In deze functie komt het tillen van 1 kg ongeveer 15 maal voor tijdens 4 werkuren en het tillen van ongeveer 5 kg komt ongeveer 4 maal voor tijdens 3 werkuren. Van overschrijding van de beperkingen van eiseres is dan ook niet gebleken.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
- De rechter is verhinderd om
te ondertekenen -
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.