ECLI:NL:RBDHA:2024:9154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.2141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Tsjaadische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Tsjaadische nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 10 oktober 2023 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich onvoldoende inspant om een laissez passer te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder regelmatig rappel heeft gedaan bij de Tsjadische autoriteiten en dat eiser zelf ook verplicht is om mee te werken aan zijn terugkeer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2141
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B. Snoeij),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tsjadische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 december 2023 (in de zaak NL23.37634) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zich onvoldoende inspant om voor appellant een laissez passer (lp) te krijgen. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de aanvraagprocedure voor een lp al op 22 december 2022 is gestart en dat in totaal 17 keer is gerappelleerd bij de Tsjadische autoriteiten, volgens eiser voor het laatst in juni 2023. Duidelijk is dat als er niet steeds aandacht wordt gevraagd voor een zaak, dan geen lp zal worden afgegeven.. De rechtbank heeft in de laatste uitspraak overwogen dat ook eiser de plicht heeft aan zijn verwijdering mee te werken. Hoewel dat juist is, ontslaat dit verweerder zelf niet van de verplichting zich ook in te spannen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat het onderzoek bij de Tsjadische autoriteiten loopt. Verweerder rappelleert regelmatig naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een lp ten behoeve van eisers uitzetting, laatstelijk op 2 januari 2024. Tevens stond er op 23 januari 2024 een presentatie in persoon gepland bij de Tsjadische autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Tsjaad op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Verweerder is voor wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk van de werkwijze van deze autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder op 2 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit gesprek blijkt dat eiser geen actie heeft ondernomen ten behoeve van zijn terugkeer naar Tsjaad. De rechtbank overweegt verder dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten en dat hij daarom verplicht is zijn volledige medewerking te verlenen aan iedere poging van verweerder om zijn terugkeer naar Tsjaad bewerkstelligen. Daarnaast is eiser verplicht zelf stappen te zetten om zijn terugkeer te bespoedigen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.