ECLI:NL:RBDHA:2024:914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL24.830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugnameverzoek onder de Dublinverordening met betrekking tot Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft. Eiser had op 10 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder op 29 april 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend. De Oostenrijkse autoriteiten hebben het verzoek tot terugname op 27 september 2023 geaccepteerd.

Eiser heeft tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en overwoog dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van structurele tekortkomingen in Oostenrijk die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Eiser voerde aan dat hij gedwongen was om zijn vingerafdrukken af te staan en dat hij afhankelijk was van zijn neef in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de overdracht aan Oostenrijk te blokkeren.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 10 augustus 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 29 april 2022 in Oostenrijk al een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 27 september 2023 hebben de Oostenrijkse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij in Oostenrijk werd gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan en om een asielaanvraag in te dienen. Verder stelt eiser dat hij nu al bijna acht maanden bij zijn neef en diens gezin woont. Hij stelt voor zijn dagelijks functioneren en zijn psychisch welzijn afhankelijk te zijn van zijn neef en diens gezin. In Oostenrijk wonen daarentegen geen familieleden van eiser. Deze omstandigheden maken dat de overdracht aan Oostenrijk getuigt van onevenredige hardheid. Verweerder dient daarom eisers asielaanvraag inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het is niet in geschil dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen op basis waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Oostenrijkse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen.
6. Dat eiser gedwongen is of zou zijn geweest in Oostenrijk vingerafdrukken af te geven leidt niet tot de conclusie dat Oostenrijk jegens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodacverordening [3] zijn lidstaten namelijk verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registeren. Als eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat klagen voor eiser niet mogelijk is of dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Verder is niet gebleken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gestelde neef en diens gezin als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De enkele stelling dat eiser voor zijn dagelijks functioneren en psychisch welzijn afhankelijk is van zijn neef en diens gezin, is onvoldoende om een dergelijke afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in deze bepaling aan te nemen. In dat verband wordt vastgesteld dat eiser de gestelde afhankelijkheidsrelatie niet met documenten heeft onderbouwd. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening treft dan ook geen doel.
Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening (onverplicht) aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verordening (EU) nr. 603/2013.