ECLI:NL:RBDHA:2024:9137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.5398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 november 2023, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de stelling van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank wijst erop dat verweerder regelmatig rappelleert bij de Marokkaanse autoriteiten en dat de duur van het onderzoek op zichzelf niet doorslaggevend is. Eiser heeft de rechtsplicht om Nederland te verlaten en dient volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 februari 2024, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5398
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Toonders ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 februari 2024 (in de zaak NL24.3731) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Er is talloze malen, ook specifiek, gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, zonder succes. Eiser stelt vast dat er sinds 26 januari 2024 niets meer is gebeurd in zijn dossier wat betreft een op verwijdering gerichte activiteit. Om deze redenen verzoekt eiser de rechtbank de opheffing van de maatregel te bevelen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. Verweerder rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een laissez passer (lp), laatstelijk op 13 februari 2024. Het is in beginsel aan verweerder om te bepalen welke wijze en frequentie van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. De rechtbank overweegt verder dat verweerder wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk is van de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten. Dat het onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend, te meer niet nu niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Verder is voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat van belang of eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Daarbij wijst de rechtbank er op dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, welke plicht onder meer meebrengt dat hij volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit om zijn terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Het is dus ook aan eiser om zijn nationaliteit te onderbouwen met documenten of relevante informatie. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting bestaat en verweerder voldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.