ECLI:NL:RBDHA:2024:9134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.5400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 23 november 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag lag. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is, onder andere omdat hij niet mee zou zijn gegaan naar de Algerijnse ambassade. Hij stelt dat zijn terugkeer naar Frankrijk, waar hij eerder verbleef, moet worden onderzocht in plaats van uitzetting naar Algerije. De rechtbank concludeert echter dat het aan de verweerder is om te bepalen welk traject het meest kansrijk is voor uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat, mits eiser zijn medewerking verleent aan het onderzoek naar zijn identiteit.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers stelling dat hij kwetsbaar is en daardoor detentieongeschikt zou zijn, niet voldoende is onderbouwd met medische documenten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5400
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 januari 2024 (in de zaak NL24.706) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is. De omstandigheid dat hij niet mee zou zijn gegaan naar de Algerijnse ambassade is al voldoende om dit aan te nemen. Eiser heeft in mei 2021 in Frankrijk een ernstig ongeluk gehad en is kwetsbaar.. Zijn moeder woont in Frankijk en eiser heeft ook recent nog in Frankrijk verbleven. Hij stelt daarom dat niet de verwijdering naar Algerije behoort te worden onderzocht, maar terugkeer naar Frankrijk in het kader van de Benelux Overeenkomst van 19 september 1960 inzake de tenuitvoerlegging van de artikelen 55 en 56 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie. Eiser leidt uit de voortgangsgegevens af dat een laissez passer (lp) is toegezegd en zal worden afgegeven nadat eiser in persoon is gepresenteerd. Dit is merkwaardig en lijkt de omgekeerde volgorde. Verder geeft eiser nog aan dat zijn bewaring mogelijk volgende week wordt opgeheven vanwege het uitzitten van een strafvonnis van vier weken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting
6. Wat betreft eisers beroep op de Benelux overeenkomst overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat deze overeenkomst op zijn situatie van toepassing is. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 20 februari 2024 toegelicht dat aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd, nadat is vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn dat eiser rechtmatig verblijf heeft in een land binnen Europa. Eiser zal dus moeten vertrekken van het grondgebied van de Europese Unie en moeten terugkeren naar Algerije. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan verweerder is om te bepalen welk traject hij het meest kansrijk acht om eiser uit te zetten. Verweerder heeft op 7 februari 2024 een schrijven ontvangen van de Algerijnse autoriteiten waarin de Algerijnse identiteit en nationaliteit van eiser wordt bevestigd en de afgifte van een lp wordt toegezegd. Verweerder heeft op 13 februari 2024 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp. Op 14 februari 2024 is voor eiser een vlucht aangevraagd. Over eisers beroepsgrond dat de volgorde van de handelingen bij de Algerijnse autoriteiten omgekeerd lijkt overweegt de rechtbank dat verweerder afhankelijk is van de werkwijze van deze autoriteiten. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten bij een “no show” bij een presentatie, zoals in het geval van eiser, kan afwijken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de gelegenheid dient te worden gesteld om het lp traject bij de Algerijnse autoriteiten af te wachten. Verder is voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat van belang of eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent aan het onderzoek. Daarbij wijst de rechtbank er op dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, welke plicht onder meer meebrengt dat hij volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit om zijn terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Het is dus ook aan eiser om zijn nationaliteit te onderbouwen met documenten of relevante informatie. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er zicht op uitzetting is. Van concrete
strafvorderlijke belemmeringen voor een uitzetting is tenslotte, zoals ook in het verweerschrift is aangegeven, niet gebleken. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.
Detentiegeschiktheid
7. Voor zover eiser met zijn stelling dat hij kwetsbaar is beoogd te betogen dat hij hierdoor detentieongeschikt is, overweegt de rechtbank dat eisers enkele stelling onvoldoende is voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. De stelling is niet met (medische) documenten onderbouwd. De door eiser nog overgelegde (onvertaalde) brief van een Frans ziekenhuis is daarvoor onvoldoende. Ook overigens ontbreken concrete aanknopingspunten in het dossier om detentieongeschiktheid aan te nemen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.